ECLI:NL:GHARL:2019:8083

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
K18/210578
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering inzake ongegrondverklaring van de klacht tegen de beslissing van de officier van justitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in een klachtprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, bijgestaan door haar advocaat mr. R. Korver, heeft een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde [beklaagde 1]. De klacht betreft een aangifte van mishandeling en belediging, gepleegd op 17 augustus 2017 te Hilversum. Klaagster heeft in haar klaagschrift en tijdens de zittingen in raadkamer betoogd dat de uitlatingen van beklaagde [beklaagde 1] racistisch van aard zijn en dat er meer strafbare feiten zijn gepleegd dan enkel eenvoudige belediging.

De zaak is behandeld in raadkamer op 12 juli en 23 augustus 2019, waarbij zowel klaagster als beklaagde en hun gemachtigden aanwezig waren. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de klacht. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het ambtsbericht van de officier van justitie en het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal.

Het hof oordeelt dat het beklag ongegrond is. Het hof wijst erop dat er reeds een strafprocedure tegen beklaagde [beklaagde 1] aanhangig is, waarin de belediging en het discriminatoire karakter aan de orde komen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de media-aandacht voor de zaak en de gevolgen daarvan voor beide partijen. Gezien de huidige situatie tussen klaagster en beklaagde, waarin geen verdere confrontaties hebben plaatsgevonden, acht het hof het niet opportuun om een bevel tot vervolging te geven voor de andere artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

De beslissing van het hof is om het beklag af te wijzen, wat betekent dat de klacht van klaagster niet wordt gehonoreerd.

Uitspraak

K18/210578
Beschikking
inzake

[klaagster] ,

domicilie kiezende ten kantore van haar gemachtigde,
klaagster,
bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R. Korver, advocaat te Amsterdam,
tegen

[beklaagde 1] ,

domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde,
bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. L.D.H. Lesmeister , advocaat te Almere,
beklaagde.
Op 31 juli 2018 is ter griffie van het hof een klaagschrift binnengekomen van klaagster. Het klaagschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland om tegen beklaagde geen strafvervolging in te stellen.
Bij e-mailbericht van 9 juli 2019 heeft klaagster, door tussenkomst van haar gemachtigde, het klaagschrift aangevuld.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de officier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Op 12 juli 2019 en 23 augustus 2019 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Bij de behandeling op 12 juli 2019 waren klaagster en haar gemachtigde, alsmede de advocaat-generaal aanwezig. Bij de behandeling op 23 augustus 2019 waren beklaagde en zijn gemachtigde, alsmede de advocaat-generaal aanwezig. Allen zijn in raadkamer gehoord. Beklaagde [beklaagde 1] en beklaagde [beklaagde 2]
(zaaknummer: K19/210658)zijn buiten elkaars aanwezigheid in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft, in overeenstemming met het schriftelijk verslag, geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de klacht.
Het beklag
Klaagster heeft op 21 augustus 2017 aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door beklaagde [beklaagde 1] en [beklaagde 2] op 17 augustus 2017 te Hilversum.
Klaagster heeft haar aangifte, door tussenkomst van haar gemachtigde, bij brief van 1 september 2017 nader toegelicht en aangevuld met de volgende strafbare feiten: poging doodslag, poging zware mishandeling, (poging) mishandeling met voorbedachten rade, belediging bevolkingsgroep ex. artikel 137c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), het aanzetten tot haat en discriminatie en mogelijk ook gewelddadig optreden ex. artikel 137d Sr, openbaarmaking van discriminerende en/of haat zaaiende uitlatingen ex. artikel 137c Sr, deelnemen aan dan wel steunen van discriminatie ex. artikel 137f Sr en vernieling.
Tegen beklaagde [beklaagde 1] loopt op dit moment een strafprocedure. Uit de dagvaarding kan worden afgeleid dat het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen om beklaagde [beklaagde 1] te vervolgen voor eenvoudige belediging al dan niet met een discriminatoir karakter. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van onderhavige artikel 12 Sv procedure.

De beoordeling van het beklag

De gemachtigde van klaagster heeft in het klaagschrift en tijdens het verhandelde in raadkamer op 12 juli 2019 uiteen gezet waarvoor beklaagde in de ogen van klaagster vervolgd dient te worden.
Klaagster stelt zich op het standpunt dat niet slechts sprake is van eenvoudige belediging, al dan niet met een discriminatoir karakter, maar ook van belediging van een bevolkingsgroep ex. artikel 137c Sr, het aanzetten tot haat en discriminatie en mogelijk gewelddadig optreden ex. artikel 137d Sr en openbaarmaking van discriminerende en/of haat zaaiende uitlatingen ex. artikel 137e Sr.
Klaagster is van mening dat de uitspraken van beklaagde [beklaagde 1] , te weten
'kankernegerin, kankerzwarte'en/of
'ja kankernegerin, wat denk je wel niet joh, kanker slaan met die stokken'en/of '
kankeraap' en/of
'he kankernegerin joh, ga lekker je boom in man', zien op haar huidskleur en aldus zien op een specifiek ras. De uitspraken zouden insinueren dat niet alleen klaagster, maar alle personen met een donkere huidskleur, apen zijn die in een boom leven. Daarnaast zijn de uitlatingen gefilmd en verspreid over het internet, waardoor ruchtbaarheid aan de uitlatingen is gegeven.
Beklaagde is op 17 augustus 2017 als getuige en 6 september 2017 als verdachte gehoord. Beklaagde heeft verklaard dat hij klaagster met een dweil in haar handen zag en zij de mop van de dweil afhaalde. Beklaagde zag dat beklaagde [beklaagde 2] meerdere malen door klaagster werd geslagen met de stok. Om klaagster af te leiden heeft hij klaagster 'neger' en 'aap' genoemd.
Beklaagde heeft bekend bovenstaande bewoordingen naar klaagster te hebben geroepen.
De gemachtigde van beklaagde heeft in raadkamer aangevoerd dat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring van artikel 137c Sr dan wel 137d Sr te komen. De woorden van beklaagde waren gericht tegen klaagster en niet tegen 'een groep mensen'. Beklaagde heeft dit in raadkamer bevestigd. Daarnaast heeft beklaagde verklaard dat hij vindt dat hij voor de door hem geuite bewoordingen vervolgd dient te worden en dat hij zich kan vinden in de tenlastelegging zoals deze reeds is geformuleerd in de aanhangige strafprocedure. De gemachtigde van beklaagde heeft verder opgemerkt dat er een mediacircus is opgetuigd door klaagster en dat beklaagde met naam en toenaam op social media wordt genoemd en dat hij daardoor berichten heeft ontvangen dat hij in elkaar zal worden geslagen.
Bevindingen
Uit een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 augustus 2017, blijkt dat een verbalisant camerabeelden heeft bekeken die zijn aangeleverd door het district informatie knooppunt. De verbalisant heeft gerelateerd dat op de beelden is te zien dat klaagster beklaagde [beklaagde 2] meerdere malen met een stok sloeg. Daarnaast is hoorbaar dat de filmer
(beklaagde [beklaagde 1] )'hé kankernegerin, kankerzwarte', 'wat denk je wel niet joh, kanker slaan met die stokken' roept. Klaagster reageert hierop met de woorden: 'ik ben liever zwart dan…' en 'varken', waarop de filmer 'hé kankernegerin, ga lekker je boom in man' roept.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het beklag ongegrond is en overweegt daartoe als volgt. Beklaagde is gedagvaard ter zake van belediging, al dan niet met een discriminatoir karakter. Klaagster heeft aangegeven dat haar beklag zich daar niet tegen richt, maar dat zij wenst dat beklaagde eveneens wordt vervolgd voor overtreding van de artikelen 137e en/of 137d van het Wetboek van Strafrecht. Het hof acht het geven van een bevel vervolging ter zake van deze artikelen echter niet opportuun. Het hof wijst erop dat er heden, ruim twee jaren na het gebeurde, een strafprocedure tegen beklaagde aanhangig is, waarbij het gaat om hetzelfde feitencomplex en waarbij met betrekking tot de belediging ook het discriminatoire karakter aan de orde is. Het hof heeft bij de afweging rekening gehouden met de media-aandacht die er voor onderhavige zaak is geweest, waarbij het hof wil aannemen dat dit niet alleen gevolgen voor klaagster, maar ook nadelige gevolgen voor beklaagde heeft gehad. Voorts weegt het hof mee dat het nu rustig is tussen partijen, zij niet meer met elkaar geconfronteerd worden en dat er geen soortgelijke incidenten meer hebben plaatsgevonden waar beklaagde bij betrokken was.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag ongegrond is. Er wordt beslist als volgt.

Beslissing

Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. A.B.A.P.M. Ficq, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.C. Peters, griffier,
op 2 oktober 2019 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.