Op 1 oktober 2019 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoekster] B.V. tegen raadsheer mr. O. Anjewierden. Het verzoek was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid, omdat de griffier in een brief had aangegeven dat kosten alleen vergoed zouden worden indien de inleidende beschikking werd vernietigd. Verzoekster stelde dat deze opvatting een eindoordeel inhield en dat dit de schijn van vooringenomenheid wekte.
De procedure begon met een hoger beroep van verzoekster tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 4 april 2017 het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Het wrakingsverzoek werd ingediend na een uitnodiging van de griffier om ter zitting te verschijnen. Aanvankelijk had verzoekster mr. E. de Witt gewraakt, maar na te zijn geïnformeerd dat mr. Anjewierden de zitting zou voorzitten, werd het verzoek gewijzigd.
De wrakingskamer oordeelde dat de brief van de griffier niet bindend was voor de raadsheer en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten, werd het verzoek tot wraking afgewezen.