Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 februari 2019, en
- een journaalbericht van mr. Heeren van 29 augustus 2019 met productie.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een mentor om de bewindvoerder van haar broer, [belanghebbende], te ontslaan. De mentor, die de zus van [belanghebbende] is, had eerder een verzoek ingediend bij de kantonrechter om de bewindvoerder te ontslaan en een nieuwe bewindvoerder aan te stellen. De kantonrechter had dit verzoek afgewezen, waarop de mentor in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2019 is de mentor verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de bewindvoerder vertegenwoordigd werd door twee personen. De mentor voerde aan dat de communicatie met de bewindvoerder niet goed verliep en dat de bewindvoerder onvoldoende financiële middelen ter beschikking stelde voor de noodzakelijke uitgaven van [belanghebbende]. De bewindvoerder daarentegen stelde dat hij prudent omging met het budget en dat er maandelijks een tekort was, wat betekende dat extra uitgaven zorgvuldig moesten worden beoordeeld.
Het hof heeft in zijn overwegingen de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) besproken, waaronder artikel 1:448, 1:453 en 1:458, die de bevoegdheden van de bewindvoerder en de mentor regelen. Het hof concludeerde dat er geen gewichtige redenen waren om de bewindvoerder te ontslaan, ondanks de moeizame communicatie. Het hof benadrukte dat zowel de mentor als de bewindvoerder verantwoordelijk zijn voor het verbeteren van de samenwerking in het belang van [belanghebbende]. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het verzoek van de mentor werd afgewezen.