ECLI:NL:GHARL:2019:7992

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
200.255.179
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag bewindvoerder op verzoek van mentor; beoordeling gewichtige redenen en bevoegdheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een mentor om de bewindvoerder van haar broer, [belanghebbende], te ontslaan. De mentor, die de zus van [belanghebbende] is, had eerder een verzoek ingediend bij de kantonrechter om de bewindvoerder te ontslaan en een nieuwe bewindvoerder aan te stellen. De kantonrechter had dit verzoek afgewezen, waarop de mentor in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2019 is de mentor verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de bewindvoerder vertegenwoordigd werd door twee personen. De mentor voerde aan dat de communicatie met de bewindvoerder niet goed verliep en dat de bewindvoerder onvoldoende financiële middelen ter beschikking stelde voor de noodzakelijke uitgaven van [belanghebbende]. De bewindvoerder daarentegen stelde dat hij prudent omging met het budget en dat er maandelijks een tekort was, wat betekende dat extra uitgaven zorgvuldig moesten worden beoordeeld.

Het hof heeft in zijn overwegingen de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) besproken, waaronder artikel 1:448, 1:453 en 1:458, die de bevoegdheden van de bewindvoerder en de mentor regelen. Het hof concludeerde dat er geen gewichtige redenen waren om de bewindvoerder te ontslaan, ondanks de moeizame communicatie. Het hof benadrukte dat zowel de mentor als de bewindvoerder verantwoordelijk zijn voor het verbeteren van de samenwerking in het belang van [belanghebbende]. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het verzoek van de mentor werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.255.179
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7221647)
beschikking van 1 oktober 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de mentor,
advocaat: mr. R.P. Heeren te Leiden,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [B] ,
verder te noemen: [belanghebbende] ,
en
[de bewindvoerder],
gevestigd te [C] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, Team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 29 november 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 februari 2019, en
  • een journaalbericht van mr. Heeren van 29 augustus 2019 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 september 2019 plaatsgevonden. De mentor is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. [belanghebbende] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de bewindvoerder zijn [D] en [E] verschenen.
3. De feiten
3.1
[belanghebbende] is [in] 1972 geboren. Zijn ouders zijn overleden. De mentor is zijn zus.
3.2
Bij beschikking van 13 november 1995 heeft de kantonrechter in de rechtbank
’s-Gravenhage [belanghebbende] onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis en zijn vader [F] tot curator benoemd.
3.3
Bij beschikking van 28 oktober 2015 heeft de kantonrechter de curatele met ingang van die datum beëindigd en met ingang van diezelfde datum omgezet in een bewind en mentorschap en de bewindvoerder en de mentor als zodanig benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de mentor om de bewindvoerder te ontslaan en om [G] , wonende te [H] , (verder: [G] ) tot opvolgend bewindvoerder te benoemen, afgewezen.
4.2
De mentor is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De mentor verzoekt het hof deze beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bewindvoerder met ingang van de door het hof te geven beschikking te ontslaan en [G] met ingang van die datum tot opvolgend bewindvoerder te benoemen.
4.3
Bij brief van 29 augustus 2019 heeft de mentor haar verzoek in die zin aangepast dat zij thans verzoekt [I] B.V., gevestigd te [J] , althans één van haar medewerkers, namelijk de heer [K] , wonende te [L] , te benoemen tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [belanghebbende] .

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om (ambtshalve) ontslag te verlenen.
5.2
Ingevolge artikel 1:458 lid 1 BW is een bewindvoerder, voor zover een of meer van de goederen van de betrokkene onder een bewind staan, indien hij niet tevens mentor is, niet tot optreden bevoegd ten aanzien van aangelegenheden als bedoeld in artikel 1:453 lid 1 BW. Ingevolge artikel 1:453 lid 1 BW is de betrokkene, tenzij uit wet of verdrag anders voortvloeit, tijdens het mentorschap onbevoegd rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding.
5.3
De mentor kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe aan dat de communicatie en samenwerking met de bewindvoerder niet goed verloopt. De mentor is geen derde, maar is - net als de bewindvoerder - een relevante vertegenwoordiger van de belangen van [belanghebbende] . De bewindvoerder moet de mentor in de gelegenheid stellen haar taken en bevoegdheden uit te oefenen en haar ook informeren. De mentor heeft nimmer om een carte blanche voor [belanghebbende] gevraagd, maar wil wel het vertrouwen van de bewindvoerder dat de uitgaven die zij voor [belanghebbende] noodzakelijk acht, terecht en niet exorbitant zijn. De mentor stelt verder dat de bewindvoerder op dit moment onvoldoende financiële middelen ter beschikking stelt voor noodzakelijke uitgaven voor de verzorging, verpleging en behandeling van [belanghebbende] . Daarbij stelt de bewindvoerder zich volgens de mentor onnodig bevoogdend op. Het valt volgens de mentor niet te verwachten dat de samenwerking met de bewindvoerder nog verbetert. Daar lijdt [belanghebbende] onder en dat is onaanvaardbaar. Tot slot stelt de mentor dat de bewindvoerder nalaat haar in staat te stellen haar taken en bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 1:458 BW in verbinding met 1:453 BW naar behoren uit te oefenen, hetgeen ook een gewichtige reden is die tot ontslag van de bewindvoerder zou moeten leiden.
5.4
De bewindvoerder heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat er maandelijks een tekort van € 225,- is in het budget van [belanghebbende] en dat dit budget ook niet sluitend te krijgen is. Gelet op het vermogen van [belanghebbende] van ongeveer € 24.900,- en de levensverwachting van [belanghebbende] , verwacht de bewindvoerder het gehele vermogen van [belanghebbende] nodig te hebben om ook in de toekomst de kosten van [belanghebbende] te kunnen blijven dekken. Daarom moet bij extra uitgaven zorgvuldig worden beoordeeld of deze wel mogelijk zijn. Als het niet verantwoord is om bepaalde uitgaven te doen, dan is het de taak van de bewindvoerder om die uitgaven te weigeren. Dit zal voor een andere bewindvoerder niet anders zijn. Daarnaast is voor [belanghebbende] een vereniging opgericht en de bewindvoerder stelt dat het redelijk is dat ook uit die vereniging betalingen voor [belanghebbende] worden verricht als dat vanuit zijn budget niet mogelijk is. Ten slotte voert de bewindvoerder aan dat het contact tussen hem en de begeleiding op de woonlocatie van [belanghebbende] goed is.
5.5
Het hof stelt voorop dat artikel 1:458 BW de bevoegdheden van de bewindvoerder en de mentor regelt in het geval dat dit twee verschillende personen zijn en zij beiden bevoegd zouden zijn om op te treden bij een bepaalde aangelegenheid betreffende een betrokkene. In aangelegenheden van verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding is de mentor - ook voor de vermogensrechtelijke kanten - met uitsluiting van de bewindvoerder bevoegd om op te treden voor de betrokkene. Te denken valt bijvoorbeeld aan een opname in een verpleeginrichting waarvoor de betrokkene zelf een eigen bijdrage moet betalen. Op deze wijze kunnen mogelijke conflicten tussen mentor en bewindvoerder in dit soort aangelegenheden worden voorkomen. Met de mentor is het hof van oordeel dat het niet de bewindvoerder, maar de mentor is die namens de betrokkene optreedt in aangelegenheden betreffende zijn verzorging. Anders dan de mentor stelt, verzoekt de bewindvoerder vervolgens om betaling van de geplande aankopen, waaronder kleding, en het behoort tot de taken van de bewindvoerder om te beoordelen of de financiële situatie van betrokkene de verzochte uitgaven toelaat. Van handelen in strijd met artikel 1:458 lid 1 in samenhang met artikel 1:453 lid 1 BW is dan ook geen sprake, reden waarom het hof voorbij gaat aan deze stelling van de mentor.
5.6
Het hof is voorts van oordeel dat niet is gebleken van gewichtige redenen die aanleiding vormen de bewindvoerder te ontslaan. Hoewel de communicatie tussen de mentor en de bewindvoerder moeizaam verloopt en er over en weer verschillende verwachtingen zijn over de invulling van het bewind, ligt het op de weg van hen beiden om in het belang van [belanghebbende] de communicatie en samenwerking te verbeteren. Daarbij merkt het hof op dat de mentor ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat haar laatste aankopen voor [belanghebbende] snel en zonder problemen door de bewindvoerder zijn goedgekeurd en betaald. Daarnaast is niet gebleken dat de bewindvoerder zijn werkzaamheden anderszins onvoldoende zorgvuldig uitvoert. Ter mondelinge behandeling heeft de bewindvoerder onweersproken verklaard dat de rekening en verantwoording over 2018 is afgelegd en goedgekeurd. Er is maandelijks een tekort in het budget van [belanghebbende] , waardoor wordt ingeteerd op zijn vermogen, maar de bewindvoerder gaat hier naar het oordeel van het hof prudent mee om. Ook heeft de bewindvoerder toegezegd bereid te zijn de mentor periodiek inzage te geven in de actuele stand van het door hem te beheren vermogen van [belanghebbende] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, Team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 29 november 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.B. de Groot en C.J. Laurentius-Kooter, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 1 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.