ECLI:NL:GHARL:2019:7981

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
200.257.244
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verkoop van onroerend goed met betrekking tot de woning van partijen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de man moet meewerken aan de verkoop van de woning die hij samen met de vrouw bezit. De partijen zijn gehuwd geweest en zijn inmiddels gescheiden, met de echtscheiding die op 24 oktober 2014 is ingeschreven. De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd dat de man de woning zou verlaten en medewerking zou verlenen aan de verkoop. De rechtbank heeft de man veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning, onder verbeurte van dwangsommen. De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat de vrouw geen naleving van de eerdere beschikking kan vorderen. Het hof overweegt dat de beslissing van de rechtbank van 8 oktober 2014, waarin is bepaald dat de woning moet worden verkocht, in kracht van gewijsde is gegaan. Dit betekent dat de man zijn medewerking aan deze beslissing moet verlenen, ongeacht zijn argumenten over gewijzigde omstandigheden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de man in de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.244
(zaaknummer rechtbank Overijssel, 204410)
arrest van 1 oktober 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: de man,
advocaat: mr. H. Verluis te Enschede,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: de vrouw,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 20 september 2017, 31 oktober 2018 (hierna: het bestreden vonnis) en 24 april 2019 die de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 25 januari 2019,
- de memorie van grieven met productie 1.
2.2
Vervolgens heeft de man de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in het bestreden vonnis. Daaruit volgt dat partijen gehuwd zijn geweest en dat bij beschikking van [datum] de echtscheiding is uitgesproken, die op 24 oktober 2014 in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand is ingeschreven.
3.2
De vrouw en de man zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning aan de [straat] (hierna: de woning), waarop een hypotheek rust. Bij beschikking van 8 oktober 2014 is bepaald dat de woning moet worden verkocht en ieder van partijen recht heeft op de helft van de overwaarde, met verrekening van de kosten van verkoop en de hypothecaire geldlening.
3.3
Daarnaast gaat het hof uit van de navolgende feit. Bij notariële akte, verleden op 19 mei 2014, hebben partijen een rechtskeuze uitgebracht voor het Nederlandse recht.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
De vrouw heeft in eerste aanleg in conventie – samengevat en voor zover hier van belang – primair gevorderd om de man te veroordelen om op straffe van verbeurte van een dwangsom de woning te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter beschikking van de vrouw te stellen en haar te machtigen de woning te verkopen en te leveren. Subsidiair vordert zij medewerking van de man aan de verkoop van de woning op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voorts heeft zij veroordeling van de man tot betaling van gebruikers- en eigenaarslasten en de helft van de verkoopkosten gevorderd en de kosten van het geding.
4.2
De man heeft in eerste aanleg in conventie geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw (en in reconventie gevorderd dat de rechtbank de woning aan hem toedeelt).
4.3
De rechtbank heeft bij bestreden vonnis in conventie de man veroordeeld
I. mee te werken aan de verkoop van de woning op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag waarop de man weigert om zijn medewerking te verlenen, zulks tot een maximum van € 25.000,-;
II. in overleg te treden met [makelaar 1] voor een taxatie, het maken van foto’s, het toelaten van te-koopborden rondom de woning, het op advies van [makelaar 1] meedoen aan Open-Huizen-dagen, de woning presenteerbaar te maken voor (een) rondleiding(en) op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag waarop de man weigert om zijn medewerking te verlenen, zulks tot een maximum van € 25.000,-;
III. de proceskosten gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
IV. het meer of anders verzochte afgewezen;
V. de onderdelen I. en II. uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Iedere beslissing in reconventie is aangehouden.
4.4
In de reconventionele procedure is op 24 april 2019 vonnis gewezen en heeft de rechtbank in dat vonnis – voor zover hier van belang – de vordering van de man tot toedeling aan hem van de woning afgewezen.

5.Het geding in hoger beroep

5.1
Bij exploot van 25 januari 2019 heeft de man aan de vrouw aangezegd in hoger beroep te komen van het bestreden vonnis met gelijktijdige dagvaarding van haar voor dit hof.
5.2
Bij memorie van grieven van 18 juni 2019 heeft de man twee grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vrouw, zoals opgenomen in de inleidende dagvaarding van 29 juni 2017, integraal zal afwijzen, kosten rechtens.
5.3
De vrouw is in hoger beroep niet verschenen. Aan haar is verstek verleend.

6.De motivering van de beslissing in hoger beroep

6.1
De man en de vrouw hebben in Nederland woonplaats, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
6.2
De vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk van partijen worden beheerst door het Nederlandse recht (rov. 3.3).
6.3
Dit vonnis betreft alleen het in conventie gewezen eindvonnis. De zaak gaat, kort weergegeven, inhoudelijk om het volgende. In 2017 spreekt de vrouw de man in rechte aan, omdat hij weigert uitvoering te geven aan de beschikking van 8 oktober 2014. Volgens haar weigert hij akkoord te gaan met verkoop van de woning en frustreert hij iedere medewerking tot verkoop. In zijn verweer stelt de man zich op het standpunt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat hij om die reden terugkomt op zijn stelling dat hij de woning niet toegedeeld wil krijgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gewijzigde inzicht van de man en de door hem genoemde omstandigheden niet meebrengen dat naleving van de beslissing van de rechtbank van 8 oktober 2014 – die gezag van gewijsde heeft – niet meer zou kunnen worden gevorderd. De man is tegen deze beslissing in beroep gekomen.
6.4
De door de vrouw in eerste aanleg aangevoerde en meest verstrekkende grond is dat de beslissing van de rechtbank van 18 oktober 2014 in kracht van gewijsde is gegaan en dat de man daarom zijn medewerking aan die beslissing dient te verlenen, waartoe ook haar vorderingen (tot naleving en medewerking) zijn ingericht. De eerste grief van de man komt er op neer dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die met zich brengt dat de vrouw niet onverkort naleving van de beslissing van de rechtbank van 8 oktober 2014, waarbij is bepaald dat de woning moet worden verkocht, kan vorderen.
6.5
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 236 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) hebben rechterlijke beslissingen van civielrechtelijke aard die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een kracht van gewijsde gegaan vonnis of beschikking, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. Immers, alle beslissingen zoals die in een eerder vonnis of beschikking zijn genomen binden, zodat alle daarmee strijdige stellingen in een eventuele nieuwe procedure moeten worden verworpen en alle daarmee strijdige vorderingen moeten worden afgewezen. Daarmee wordt bedoeld dat in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen die in het kader van de rechtsstrijd tussen partijen zijn genomen, in een nieuw geschil tussen partijen dus tot uitgangspunt worden genomen. Het voorwerp van de beslissing kan tussen partijen dus niet opnieuw het voorwerp van een procedure worden. Dat geldt ook voor beslissingen waarvan na het vonnis blijkt dat ze op onjuiste feiten of een verkeerde rechterlijke interpretatie berusten (HR 3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:135). Als de rechtsmiddelen zijn uitgeput, houdt het voor de verliezende partij op. Kort gezegd betekent dit dat wat eenmaal door de rechter is uitgemaakt, in een volgend geding tussen dezelfde partijen onbetwistbaar is.
6.6
In de beschikking van 8 oktober 2014 heeft de rechtbank beslist dat de woning moet worden verkocht. Aan die beslissing ligt (mede) ten grondslag het oordeel van de rechtbank dat het verzoek van de man om de woning onverdeeld te laten zal worden afgewezen, omdat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een aanmerkelijk groter belang heeft bij het onverdeeld laten van de woning, dan de vrouw heeft bij het verdelen (het hof verwijst naar de rechtsoverweging op bladzijde 7, laatste alinea, van de (echtscheidings)beschikking van 9 juli 2014). Als de man het niet eens was met de beslissing van de rechtbank had hij deze indertijd kunnen voorleggen aan het hof, maar hij heeft dat niet gedaan. Zoals hiervoor is overwogen (rov. 6.5) verzet het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen dat door het opnieuw aan de rechter voorleggen van dezelfde verzoeken/vorderingen/weren, verkapt hoger beroep of cassatie wordt ingesteld. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het verweer van de man afstuit op het gezag van gewijsde en dat de vrouw rechtens belang heeft bij het niet in een onverdeelde gemeenschap te blijven (of anders gezegd: bij toewijzing van haar vordering die de strekking heeft dat de woning wordt verkocht). Het feit dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, wat daar verder ook van zij, kan de man dan ook niet baten. Grief 1 faalt.
6.7
In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij in de door de man getoonde bereidheid mee te werken aan verkoop van de woning aanleiding ziet het door de vrouw subsidiair gevorderde toe te wijzen. Wanneer in rechte komt vast te staan dat de vrouw op grond van de beschikking van 8 oktober 2014 naleving kan verlangen zal hij meewerken aan verkoop van de woning. De vrouw heeft, gelet op zijn bereidheid, geen te respecteren belang bij toewijzing van die vorderingen. Ook versterking van een dwangsom ten laste van hem is niet gerechtvaardigd, aldus nog steeds de man.
6.8.
Het hof overweegt als volgt. Elke rechterlijke beslissing moet ten minste zodanig worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden - in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen - controleerbaar en aanvaardbaar te maken. De motivering verklaart de beslissing in het dictum. Het dictum vloeit, als het goed is, logischerwijs uit de motivering voort. Bij zijn motivering mag de rechter essentiële stellingen niet onbesproken laten.
6.9
De rechtbank heeft toewijzing van de gevorderde veroordeling tot medewerking en de daaraan verbonden dwangsom(men) niet gemotiveerd. Door het ontbreken van een motivering valt niet te herleiden waarom de rechtbank, ondanks de uitgesproken bereidheid van de man om mee te werken aan verkoop, hem tot medewerking heeft veroordeeld en aan de vorderingen een dwangsom heeft verbonden. Grief 2 slaagt.
6.1
In het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep dient het hof ambtshalve acht te slaan op eventuele in eerste aanleg door partijen aan de orde gestelde, maar buiten behandeling gebleven stellingen en weren. In eerste aanleg heeft de vrouw gesteld dat zij vreest dat de man, nu hij in de woning wil blijven wonen, niemand in de woning zal toelaten, met als gevolg dat het voor haar onmogelijk wordt gemaakt om de woning te verkopen. Dat was voor de vrouw reden om een veroordeling tot medewerking met dwangsom te vorderen. De man heeft daartegen ingebracht dat uit de brief van 31 oktober 2016 (in eerste aanleg overgelegd als productie 4 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, tevens houdende producties) volgt dat hij aan verkoop zou willen meewerken, wanneer makelaardij [makelaar 2] daarvoor wordt ingeschakeld en een verkoopopbrengst van € 250.000,- wordt gerealiseerd, maar dat de vrouw met deze voorwaarden niet akkoord is gegaan. Feit is dat sinds de beslissing van de rechtbank in 2014 tot op heden niet tot verkoop van de woning is overgegaan. Uit het instellen van zijn reconventionele vordering tot toedeling van de woning aan hem blijkt voorts een geheel andere intentie dan medewerking aan de verkoop van de woning. Het hof is daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de man er in zijn handelen steeds blijk geeft van zijn bereidheid mee te werken aan verkoop consistent is. De door de rechtbank uitgesproken veroordelingen en de daaraan verbonden dwangsommen acht het hof dan ook noodzakelijk en proportioneel om tot daadwerkelijke verkoop van de woning te komen. De grief is weliswaar terecht voorgesteld maar kan niet tot vernietiging van de beslissing leiden.

7.De slotsom

7.1
Grief 1 faalt. Grief 2 is weliswaar terecht voorgesteld, maar leidt niet tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
7.2
Gelet op de uitkomst van de procedure ziet het hof aanleiding de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Deze worden aan de zijde van de vrouw begroot op nihil.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het in conventie gewezen bestreden vonnis;
veroordeelt de man in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot aan deze uitspraak vastgesteld op nihil;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.L. van der Bel en J.U.M. van der Werff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.