ECLI:NL:GHARL:2019:7934

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
21-006175-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en diefstal van elektriciteit met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2016. De verdachte, geboren in 1956, werd beschuldigd van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het hof oordeelde dat er een redelijk vermoeden van schuld bestond, maar dat er geen sprake was van onrechtmatig binnentreden. De verdachte had een hennepkwekerij met 518 planten en had elektriciteit gestolen om deze teelt mogelijk te maken. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd toegewezen. Het hof constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat leidde tot een lichtere straf. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, maar ook de procedurele waarborgen die in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006175-16
Uitspraak d.d.: 30 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2016 met parketnummer 18-950058-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en met inachtneming van het ad informandum gevoegde feit tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ad
€ 3.937,79, geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. U. van Ophoven, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2016 ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en met inachtneming van het ad informandum gevoegde feit veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2014 t/m 26 augustus 2014 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de [adres 1] ) een hoeveelheid van 518 hennepplanten, althans een grote hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1.
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2014 t/m 26 augustus 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1] ) ongeveer 518 hennepplanten en/of delen daarvan, elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2014 t/m 26 augustus 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of een valse sleutel.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter zitting in hoger beroep heeft de raadsman namens verdachte betoogd dat onrechtmatig is binnengetreden, omdat:
er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld.
er is binnengetreden in de woning van verdachte op het adres [adres 1] te [plaats] , maar de verdenking was gericht op het bedrijfsgedeelte behorende bij het adres [adres 1] te [plaats] .
verdachte geen toestemming heeft gegeven tot binnentreding van zijn woning en verbalisanten geen machtiging tot binnentreden hebben getoond.
Dit vormverzuim moet leiden tot bewijsuitsluiting, dan wel - subsidiair - strafvermindering.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
a.
a) Redelijk vermoeden van schuld
In tegenstelling tot de raadsman is het hof - met de rechtbank - van oordeel dat de geverbaliseerde omstandigheden in de processen-verbaal over de anonieme tip, de netmetingen en de waarnemingen met de warmtebeeldcamera, welk onderzoek zich richtte op perceel [adres 1] en waarbij een afwijkend warmtebeeld op de bovenverdieping van de bedrijfsruimte werd waargenomen, voldoende grond boden voor een redelijk vermoeden dat in de woning een hennepkwekerij aanwezig was en dat dus de Opiumwet werd overtreden.
b) [adres 1]
Nu het om één geschakeld pand gaat bestaande uit een woongedeelte en een bedrijfsgedeelte, waarbij de hennepkwekerij bovendien direct grensde aan de slaapkamer van verdachte in het woongedeelte en door aftimmering alleen via deze kamer bereikbaar was, verwerpt het hof het verweer. Ten overvloede wordt hierbij opgemerkt dat bovendien een ruimere bevoegdheid voor het binnentreden van bedrijfspanden geldt.
c) Toestemming
Uit het verslag van binnentreden woning ex art. 10 Awbi d.d. 28 augustus 2014, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] op ambtsbelofte, blijkt dat hij met toestemming van de bewoner
[verdachte] is binnengetreden. Ook uit het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] op ambtsbelofte, volgt dat met toestemming van de bewoner is binnengetreden in de woning [adres 1] te [plaats] . Het hof heeft geen enkele reden te twijfelen aan de juistheid van deze stukken.
Ook de verklaring van getuige [getuige] , de zoon verdachte, ter zitting in hoger beroep maakt dit niet anders, nu deze getuige - in de kern weergegeven - heeft verklaard dat hij op enig moment een discussie over een formulier heeft gehoord, maar hij zich niet meer kan herinneren wat er op welk moment precies is gezegd.
Pleger of medepleger?
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat verdachte samen met (een) ander(en) heeft geteeld. Dit geldt ook voor de diefstal van elektriciteit. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten dat anderen als medepleger betrokken zijn geweest bij de hennepkwekerij. Verdachte heeft het louter bij de bewering gelaten dat anderen voor de opbouw en verzorging van de plantage waren, maar heeft niet verteld wie dat waren. Zijn verklaring daarover is dus niet te controleren. Daarnaast is een aanwijzing voor het tegendeel dat verdachtes zoon tegenover de politie heeft verklaard dat hij nooit anderen dan verdachte in de kwekerij heeft gezien. Anders dan de rechtbank zal het hof verdachte vrijspreken van het medeplegen van beide hem tenlastegelegde feiten.
De verweren worden verworpen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, als pleger, heeft begaan. Het hof zal verdachte van het ten laste gelegde medeplegen vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij in de periode van 1 april 2014 t/m 26 augustus 2014 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , telkens opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 1] ) een hoeveelheid van 518 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 april 2014 t/m 26 augustus 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde] , waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep. De op zeer professionele wijze ingerichte hennepkwekerij telde maar liefst 518 hennepplanten. Door zijn handelen heeft verdachte meegewerkt aan de bevordering en instandhouding van het illegale circuit van de productie, handel en het gebruik van softdrugs, door welk circuit ook andere vormen van criminaliteit in de hand worden gewerkt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit door de voor de hennepteelt benodigde stroom op illegale wijze af te nemen. Door zijn handelen heeft verdachte er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander.
Verder is uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof gebleken, dat verdachte zich ook nog aan een ander strafbaar feit (voorhanden hebben van een stroomstootwapen) heeft schuldig gemaakt. Dit strafbare feit is ad informandum gevoegd en vermeld op de inleidende dagvaarding. Dit ad informandum gevoegde strafbare feit, dat ter terechtzitting van het hof op 16 september 2019 door verdachte is erkend als door hem te zijn begaan, zal het hof meewegen in de aan verdachte op te leggen straf, welk feit daarmee is afgedaan.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 14 augustus 2019 blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Alles afwegend acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Het hof constateert evenwel met de advocaat-generaal en de raadsman dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het vonnis is op 7 november 2016, ruim twee jaar en twee maanden na de inverzekeringstelling van verdachte, gewezen. Tegen dit vonnis heeft verdachte op 16 november 2016 hoger beroep ingesteld. Uiteindelijk wijst het hof ruim twee jaar en tien maanden later bij deze uitspraak van 30 september 2019 een eindarrest. Het voorgaande brengt mee dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg én in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Deze aanzienlijke overschrijdingen leiden er toe dat het hof in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, zal opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.937,79, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof acht de gevorderde proceskosten, bestaande uit een bedrag van € 768,- (2 punten x
€ 384,-) voor kosten rechtsbijstand, toewijsbaar. Deze kosten zijn vastgesteld volgens het toepasselijke liquidatietarief. Voor het overige zijn geen proceskosten gevorderd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.937,79 (drieduizend negenhonderdzevenendertig euro en negenenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
768,00 (zevenhonderdachtenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.937,79 (drieduizend negenhonderdzevenendertig euro en negenenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
49 (negenenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 april 2014.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 30 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.