ECLI:NL:GHARL:2019:7912

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
200.263.233/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van spoedmachtigingen tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de spoedmachtigingen tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] is in hoger beroep gegaan tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 26 april 2019 en 8 mei 2019 zijn uitgesproken. De moeder verzoekt het hof om deze beschikkingen te vernietigen en de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) af te wijzen. De GI verzoekt op haar beurt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de moeder heeft het ouderlijk gezag over [de minderjarige], die in 2017 is geboren. De GI heeft eerder al zorgwekkende signalen ontvangen over de opvoedvaardigheden van de ouders, wat heeft geleid tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige]. De vader van [de minderjarige] is een veiligheidsrisico, met een verleden van geweld en drugsgebruik, en er is een contactverbod tegen hem uitgesproken. Ondanks deze zorgen heeft de moeder contact gezocht met de vader, wat de GI heeft doen besluiten om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing aan te vragen.

Het hof heeft de argumenten van de moeder, die de zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] betwist, overwogen. Het hof concludeert dat de zorgen van de GI gerechtvaardigd zijn en dat de moeder niet in staat is om de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen. De moeder heeft bovendien niet ter zitting kunnen verschijnen, waardoor het hof niet in staat was om haar te bevragen. Gezien de ernst van de situatie en de eerdere beslissingen van de kinderrechter, heeft het hof besloten de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.263.233/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/191624 / JE RK 19/280)
beschikking van 26 september 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.B. Spoelstra te Groningen,
en
de gecertificeerde instelling:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de mondelinge uitspraak -die dezelfde dag op schrift is gesteld- van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 26 april 2019, alsmede naar de beschikking van 8 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 15 juli 2019;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Spoelstra van 31 juli 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 augustus 2019 plaatsgevonden. Namens de moeder is daarbij haar advocaat mr. Spoelstra verschenen. De GI heeft zich doen vertegenwoordigen door twee medewerkers van het Landelijk Expertise team Jeugdbescherming (LET JB).

3.De feiten

3.1
De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2017 (hierna: [de minderjarige] ). [de minderjarige] is erkend door de heer [B] (hierna: de vader).
3.2
Bij beschikking van 10 oktober 2017 is de toen nog ongeboren [de minderjarige] door de kinderrechter onder toezicht gesteld van de GI tot 10 oktober 2018, nadat eerder de voorlopige ondertoezichtstelling was uitgesproken met ingang van 28 september 2017.
3.3
Bij beschikking van 9 oktober 2018 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 10 oktober 2019.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 26 april 2019 heeft de kinderrechter, na mondeling verzoek van de GI gevolgd door een verzoekschrift met bijlagen op 26 april 2019, een zogenoemde spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van vier weken, en de beslissing voor het overige aangehouden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 8 mei 2019 heeft de kinderrechter ook het overige deel van het verzoek van de GI toegewezen en dus machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 10 oktober 2019. Ook deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder verzoekt het hof de voormelde beschikkingen van de kinderrechter van
26 april 2019 en 8 mei 2019 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de GI alsnog af te wijzen.
4.2
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Ingevolge artikel 800 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de machtiging tot uithuisplaatsing alleen dan aanstonds worden gegeven indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Zodanige spoedmachtiging verliest haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.
5.3
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de uithuisplaatsing gezien moet worden tegen de achtergrond van het feit dat er al voor de geboorte en uithuisplaatsing van [de minderjarige] grote zorgen waren over de opvoedvaardigheden van beide ouders. De andere vijf kinderen van de moeder, waarvan [B] niet de vader is, staan onder voogdij van de GI. De ouders waren al voor de geboorte van [de minderjarige] afwerend naar hulpverlening en tegen de vader is een contactverbod uitgesproken in verband met geweld jegens de moeder. De vader staat bekend om zijn agressieve/negatieve houding en drugsgebruik en heeft in detentie gezeten. Hij is aangesloten bij een anti-jeugdzorgnetwerk dat kinderen uit pleeggezinnen wil halen om deze terug naar de ouders te brengen. De vader heeft een jeugdzorgwerker met de dood bedreigd en is daar ook voor veroordeeld. De moeder is op 15 november 2017 op een voor de vader geheime plaats bevallen van [de minderjarige] en vervolgens met [de minderjarige] in een moeder-kind voorziening van [C] gaan wonen. De contacten met de vader zijn door het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming ter hand genomen, om de moeder zoveel mogelijk daarvan af te schermen. In strijd met de veiligheidsafspraken (en het contactverbod van de vader jegens de moeder) heeft de moeder echter op 25 april 2018 contact gezocht met de vader van [de minderjarige] en met hem afgesproken. De GI heeft daarop met het oog op de veiligheid van [de minderjarige] direct om machtiging tot uithuisplaatsing verzocht.
5.4
De moeder heeft één grief geformuleerd in het beroepschrift luidend dat ten onrechte bij de beschikkingen van 26 april 2019 en 8 mei 2019 door de kinderrechter machtigingen tot (spoed)uithuisplaatsing van [de minderjarige] zijn verleend. Heel kort samengevat betwist de moeder de zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] .
5.5
De grief faalt. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting kan het hof zich na eigen onderzoek geheel vinden in de bestreden beschikkingen van de kinderrechter. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter daarin over en maakt die tot de zijne. Er bestaan grote zorgen over de begeleidbaarheid van de moeder, en over haar opvoedvaardigheden en haar vermogen de veiligheid voor [de minderjarige] te waarborgen. In aanvulling daarop overweegt het hof dat de moeder door niet ter zitting te verschijnen het hof de mogelijkheid heeft onthouden haar te bevragen zodat reeds daarom de gerechtvaardigde ernstige zorgen bij de GI en het hof over de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder, niet zijn weggenomen. Daarentegen is inmiddels gebleken dat de moeder al veel langer en intensiever contact heeft gehad met de vader dan tot voor kort werd aangenomen. Ook is de vader met de moeder mee geweest naar het gesprek dat de GI met de moeder heeft gehad op 10 juli 2019. De moeder is op dit moment niet bij machte om weerstand te bieden aan de vader, die als veiligheidsrisico voor [de minderjarige] , maar ook voor anderen wordt gezien. Daarnaast is gebleken dat de moeder uit het contact met de GI, haar advocaat en [D] is getreden.
5.6
Aan de voormelde gronden voor de in geding zijnde maatregelen van kinderbescherming is dan ook voldaan. Het is naar het oordeel van het hof nu aan de GI om korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over het perspectief van [de minderjarige] .

6.De slotsom

Het voorgaande leidt tot een bekrachtiging van de bestreden mondelinge uitspraak en beschikking.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen van 26 april 2019 en van 8 mei 2019 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, waarvan beroep;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en C. Koopman en is op 26 september 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.