In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene, die in deze procedure wordt aangeduid als [betrokkene], ongegrond verklaard. De betrokkene, woonachtig in Duitsland, had hoger beroep ingesteld via zijn gemachtigde, [B], kantoorhoudende te [C] in Duitsland.
De gemachtigde heeft in het hoger beroepschrift aangevoerd dat er sprake is van schending van formeel en materieel recht. Echter, het hof oordeelt dat de enkele stelling van de gemachtigde niet kan worden beschouwd als een grond voor beroep zoals bedoeld in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemachtigde had de gelegenheid gekregen om de gronden van het beroep in te dienen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Dit leidt ertoe dat het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaart.
Het hof benadrukt dat het bezwaar- of beroepschrift ten minste de gronden van het bezwaar of beroep moet bevatten. Indien niet aan deze eis is voldaan, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen. In dit geval heeft de gemachtigde geen gronden van het beroep ingediend, waardoor het hof geen andere keuze had dan het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De beslissing van het hof is genomen in tegenwoordigheid van de griffier, mr. Veenstra, en is uitgesproken ter openbare zitting.