Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellanten] c.s.,
[geïntimeerde] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de verhuurder tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de verhuurder voor schade die is ontstaan door spookbewoning. De verhuurder, geïntimeerde, heeft in het tussenarrest van 14 mei 2019 de mogelijkheid gekregen om bewijs te leveren voor zijn stelling dat hij voorafgaand aan de huurovereenkomst had meegedeeld dat hij op het adres van het gehuurde ingeschreven zou blijven staan. De verhuurder heeft echter slechts een schriftelijke verklaring van makelaar [C] overgelegd, waarin deze stelt dat de verhuurder hem had geïnformeerd over zijn inschrijving. Het hof oordeelt dat deze verklaring niet voldoende bewijs levert dat de verhuurder zijn verplichtingen is nagekomen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vordering van de appellanten, die schadevergoeding eisen, toe tot een bedrag van € 2.890,-. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 3 november 2016, de datum van de inleidende dagvaarding. De kosten van de procedure worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, de verhuurder, die ook in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld. Het arrest is uitgesproken op 24 september 2019.