ECLI:NL:GHARL:2019:7809

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
200.239.034/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aansprakelijkheid verhuurder voor schade door spookbewoning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de verhuurder tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de verhuurder voor schade die is ontstaan door spookbewoning. De verhuurder, geïntimeerde, heeft in het tussenarrest van 14 mei 2019 de mogelijkheid gekregen om bewijs te leveren voor zijn stelling dat hij voorafgaand aan de huurovereenkomst had meegedeeld dat hij op het adres van het gehuurde ingeschreven zou blijven staan. De verhuurder heeft echter slechts een schriftelijke verklaring van makelaar [C] overgelegd, waarin deze stelt dat de verhuurder hem had geïnformeerd over zijn inschrijving. Het hof oordeelt dat deze verklaring niet voldoende bewijs levert dat de verhuurder zijn verplichtingen is nagekomen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vordering van de appellanten, die schadevergoeding eisen, toe tot een bedrag van € 2.890,-. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 3 november 2016, de datum van de inleidende dagvaarding. De kosten van de procedure worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, de verhuurder, die ook in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld. Het arrest is uitgesproken op 24 september 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.239.034/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5690545)
arrest van 24 september 2019
in de zaak van

1.[appellant] ,

2. [appellante],
beiden wonende te [A] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. C. Paas,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] (Frankrijk),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde] ,
advocaat: mr. S. de Vaal,
Op 14 mei 2019 is een tussenarrest gewezen. Het hof blijft bij wat daarin is overwogen.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Na het tussenarrest zijn de volgende processtukken gewisseld:
- een akte met productie van [geïntimeerde] ;
- een antwoordakte van [appellanten] c.s.
1.2
Vervolgens hebben [appellanten] c.s. de aanvullende stukken gefourneerd voor arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De beoordeling in hoger beroep

2.1
In het tussenarrest is [geïntimeerde] toegelaten tot bewijs van de stelling dat [C] voor het aangaan van de huurovereenkomst met [appellanten] c.s. heeft meegedeeld dat [geïntimeerde] op het adres van het gehuurde ingeschreven zou blijven staan.
2.2
[geïntimeerde] heeft te kennen gegeven dat hij uitsluitend bewijs wil leveren door stukken en niet door middel van getuigen en vervolgens alleen een schriftelijke verklaring van makelaar [C] overgelegd. [C] schrijft daarin dat [geïntimeerde] hem, voorafgaande aan het sluiten van de huurovereenkomst, heeft meegedeeld dat hij in de woning ingeschreven zou blijven. [geïntimeerde] was niet aanwezig bij besprekingen met [appellanten] c.s. Volgens [C] is in diverse besprekingen tussen zijn kantoor en [appellanten] c.s.:
“het woonadres van dhr. [geïntimeerde] , zijnde [a-straat 1] , aan de orde geweest. Zijn post zou, wegens tijdelijk verblijf in het buitenland, door huurders doorgegeven worden aan mijn kantoor.”
Ook schrijft [C] :
“Mogelijk meerkosten voor huurders, hogere belastingen door een derde ingeschrevenen, zouden door de heer [geïntimeerde] worden betaald.”
2.3
Uit deze verklaring blijkt niet dat [C] voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst [appellanten] c.s. uitdrukkelijk heeft voorgehouden dat [geïntimeerde] op het adres van het gehuurde ingeschreven zou blijven staan. Overigens blijkt daaruit ook niet dat hij daarbij heeft doorgegeven dat eventueel daardoor ontstaan financieel nadeel voor [appellanten] c.s. door [geïntimeerde] gecompenseerd zou worden. Als tevoren al is afgesproken dat in het gehuurde bezorgde post voor [geïntimeerde] door [appellanten] c.s. naar het kantoor van [C] gebracht zou worden (hetgeen [appellanten] c.s. betwisten), dan volgt daaruit nog niet dat [appellanten] c.s. moesten begrijpen dat [geïntimeerde] ook formeel ingeschreven zou blijven staan op het adres van het gehuurde.
[geïntimeerde] is dus niet geslaagd in zijn bewijsopdracht.
2.4
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de bestreden vonnis moet worden vernietigd en dat de vordering van [appellanten] c.s., beperkt tot € 2.890,- gelet op de gewijzigde beschikking van de Belastingdienst (zie onder 3.7 van het tussenarrest) moet worden toegewezen. [appellanten] c.s. hebben wettelijke rente gevorderd ‘vanaf de datum van verschuldigdheid’, maar hebben zich over die datum niet uitgelaten. Het hof gaat daarom uit van 3 november 2016, de datum van de inleidende dagvaarding.
Omdat de vordering een vordering tot schadevergoeding betreft, is het Besluit normering incassokosten niet van toepassing. De door [appellanten] c.s. beschreven buitengerechtelijke werkzaamheden (zie punt 12 van hun dagvaarding in eerste aanleg) zijn met alleen productie 8 bij repliek onvoldoende onderbouwd, zodat het hof deze vordering afwijst.
2.5
[geïntimeerde] wordt als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de kosten van eerste aanleg (€ 106,45 kosten van dagvaarding, € 318,- griffierecht en € 350,- salaris gemachtigde, 2 punten, € 175,- per punt). Ook wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellanten] c.s. te bepalen op € 318,- griffierecht, € 97,31 kosten dagvaarding in hoger beroep en € 56,42 voor de Franse deurwaarder, alsmede 1,5 punten voor salaris advocaat volgens liquidatietarief I in hoger beroep, € 759,- per punt, te vermeerderen met nasalaris.

3.De beslissing

Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het door de kantonrechter tussen partijen gewezen vonnis van 12 september 2017 en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellanten] c.s. van € 2.890,- met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 3 november 2016 tot voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van [appellanten] c.s., tot op heden voor de eerste aanleg vastgesteld op:
- € 106,45 kosten dagvaarding
- € 318,- griffierecht
- € 350,- salaris gemachtigde;
en in hoger beroep op:
- € 153,73 kosten dagvaarding en betekening
- € 318,- griffierecht
- € 1.134,- salaris advocaat,
te vermeerderen met € 157,- voor nasalaris, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig is betaald en betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. J.H. Kuiper en mr. W.F. Boele en is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2019 door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier.