ECLI:NL:GHARL:2019:7762

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
200.256.397
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een kind en de belangen van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een kind. De moeder, die alleen het ouderlijk gezag uitoefent, verzet zich tegen de erkenning door de vader, die de biologische vader is van het kind. De rechtbank Overijssel had eerder toestemming verleend voor de erkenning, maar de moeder is in hoger beroep gegaan. De moeder stelt dat de erkenning schadelijk is voor haar relatie met het kind en dat het de emotionele en sociaalpsychologische ontwikkeling van het kind in gevaar brengt. De vader betwist deze claims en stelt dat het belang van het kind en de juridische erkenning prevaleren boven de bezwaren van de moeder. Het hof heeft de belangen van alle partijen afgewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de erkenning schadelijk zou zijn voor de moeder of het kind. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.256.397
(zaaknummer rechtbank Overijssel 218596)
beschikking van 24 september 2019
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. van Straten te [G] ,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.N. Sahebdien.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. [B], in de hoedanigheid van bijzondere curator,
gevestigd te [C] ,
verder: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), van 14 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 maart 2019;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Van Straten van 13 augustus 2019 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Sahebdien van 23 augustus 2019 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 augustus 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [D] verschenen. Ook de bijzondere curator is verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is geboren: [de minderjarige] , [in] 2017 te [E] (verder: [de minderjarige] ). De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Op 5 september 2017 is [de minderjarige] door de heer [F] (verder: [F] ), wonende te [G] , erkend.
3.3
Bij beschikking van 27 juni 2018 heeft de rechtbank mr. [B] tot bijzondere curator benoemd over [de minderjarige] .
3.4
Bij beschikking van 14 december 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de door [F] gedane erkenning toegewezen. Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de erkenning van [de minderjarige] . De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vader om vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] te verlenen toegewezen. De verzoeken van de vader met betrekking tot het gezag en de omgang zijn aangehouden en de raad is verzocht een onderzoek te doen en hierover te rapporteren en te adviseren. De beslissing over de proceskostenveroordeling is ook aangehouden.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: ten aanzien van de erkenning), en het verzoek van de vader tot vervangende toestemming tot erkenning af te wijzen en te bepalen dat ieder van de partijen de eigen proceskosten dient te voldoen.
4.3
De vader heeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het hof de betreden beschikking wat betreft de verleende toestemming tot erkenning te bekrachtigen, met bepaling dat de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van een kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is of de biologische vader van het kind die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
5.2
Voor de beantwoording van de vraag of in deze zaak de toestemming van de moeder kan worden vervangen, zoals de vader verzoekt, komt het aan op een afweging van de belangen van de vader, de moeder en [de minderjarige] bij de beoogde erkenning. Hierbij geldt als uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De moeder heeft er daarnaast belang bij dat zij een ongestoorde relatie met haar kind kan hebben. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Een zekere emotionele weerstand van de moeder is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand van de moeder negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt.
5.3
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte vervangende toestemming heeft verleend om [de minderjarige] te mogen erkennen. De moeder acht erkenning door de vader niet in het belang van [de minderjarige] . Door het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] worden de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] geschaad. Voorts vreest de moeder dat [de minderjarige] zal worden belemmerd in haar sociaal en emotionele en psychologische ontwikkeling. Ter onderbouwing van haar standpunt voert de moeder aan dat de vader de media veelvuldig opzoekt om zijn strijd te voeren tegen ouderverstoting. Dit zorgt voor spanning bij de moeder. De moeder is daarnaast bang dat zij niet voldoende weerbaar is tegenover de vader. De moeder vindt de vader dominant. De moeder stelt dat de vader haar in het verleden gestalkt heeft. Erkenning van [de minderjarige] door de vader zal hoogstwaarschijnlijk een verhoging van angst- en paniekaanvallen veroorzaken bij de moeder.
5.4
De vader betwist de stellingen van de moeder. De vader is de verwekker van de minderjarige. [de minderjarige] heeft er belang bij dat een familierechtelijke betrekking tussen haar en de vader tot stand komt. Dat de moeder spanning ervaart omdat de vader zich inzet voor de ouderverstotingsproblematiek is in eerste aanleg uitgebreid aan de orde geweest. De moeder legt in hoger beroep niet uit waarom de rechtbank dit punt onjuist heeft beoordeeld. De moeder heeft de spanningsklachten niet onderbouwd. Niet valt in te zien waarom het media-optreden van de vader dient te leiden tot afwijzing van zijn verzoek om vervangende toestemming tot erkenning.
De stelling van de moeder dat zij onvoldoende weerbaar is tegenover de vader betwist de vader en vindt hij onnodig grievend. De moeder beschuldigt de vader van het plegen van strafbare feiten. Er is echter geen aangifte gedaan en er zijn een bewijsstukken overgelegd. De vader stelt dat hij de moeder nooit heeft gestalkt. De vader is van mening dat het belang van [de minderjarige] om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid en het belang van de vader bij erkenning dienen te prevaleren boven het door de moeder gestelde belang.
5.5
De raad heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het voor [de minderjarige] van belang is dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid, zodat [de minderjarige] duidelijkheid krijgt over haar afkomst.
5.6
De bijzondere curator heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zij zich kan verenigen met de beslissing van de rechtbank. Zij stelt zich op het standpunt dat de beschikking van de rechtbank dient te worden bekrachtigd.
5.7
Het hof kan zich na eigen onderzoek verenigen met de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de erkenning en maakt deze tot de zijne. In aanvulling hierop overweegt het hof het volgende.
Het hof acht aannemelijk dat sprake is van stressklachten bij de moeder die - mede - verband houden met de vader, vooral gelegen in het media-optreden van de vader en het gevoel van de moeder onvoldoende weerbaar te zijn tegenover hem. Het hof acht aannemelijk dat de moeder ook onrust ervaart als gevolg van de gerechtelijke procedures over erkenning, omgang en gezag. Dat neemt niet weg dat het hof van oordeel is dat, bij gebreke van concrete feiten of omstandigheden, niet, althans onvoldoende is gebleken dat door de vervangende toestemming tot erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] worden geschaad of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in het gedrang zal komen.
De moeder heeft in het dagelijks leven ondersteuning door het Leger des Heils. Uit het verslag van 27 december 2018 van het onderzoek bij het [H] blijkt dat bij de moeder een beeld naar voren is gekomen dat het best passend is bij een autismespectrumstoornis, die blijkens het onderzoek mogelijk vanaf de vroege jeugd bij de moeder aanwezig is. Dit beeld leidt bij de moeder tot angst- en paniekaanvallen. De moeder herkent zich in de kenmerken van autisme. De moeder is op zoek naar passende hulpverlening hiervoor. Er zijn geen aanwijzingen dat de (gerechtelijke procedure over de) verzochte erkenning van invloed is (geweest) op de klachten van de moeder. Bovendien heeft de moeder niet uitgelegd hoe deze van invloed zijn op haar relatie met [de minderjarige] .
5.8
De grieven falen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.9
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft. De beslissing met betrekking tot een eventuele proceskostenveroordeling in eerste aanleg laat het hof over aan de rechtbank, zoals bepaald in het dictum onder III van de bestreden beschikking.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 14 december 2018;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, J.B. de Groot en H. Phaff, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 24 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.