Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
[appellante] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
Algemene Verkoopinformatie 97 recreatievilla’s Bad Bentheim’ontvangen. Hierin staat onder meer dat een recreatiewoning voor eigen gebruik kan worden aangewend of tegen een vaste jaarlijkse verhuurprijs kan worden verhuurd aan Roompot Bad Bentheim GmbH (hierna: Roompot). Uitgegaan wordt van netto huurprijzen. Voor een 7 persoons luxe recreatiewoning is de netto huurprijs van € 18.000,- per jaar opgegeven met vaste en variabele kosten van € 6.700,- (p. 5). Op pagina 7 is vermeld welke kosten bij verhuur in de vaste en variabele kosten zijn begrepen. In kleine letters onder aan het overzicht op deze pagina staat:
[B] , projectmanager bij Arcus Exploitatie B.V., aan [appellanten] c.s. dat het exploitatiebedrijf (Roompot) de recreatiewoning in de verhuur heeft genomen vanaf
18 december 2009 en dat de verhuurgarantieperiode loopt tot en met 2 mei 2014.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
€ 199,--, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.’
Euro Investors op verjaring van het beroep op dwaling (en tevens op onrechtmatige daad en/of toerekenbare tekortkoming). Met incidentele grief II komt Euro Investors op tegen het oordeel van de rechtbank dat op de aankoop van de recreatiewoning de Wft toepasselijk is. Incidentele grief III ziet op het oordeel van de rechtbank dat Euro Investors vergunningplichtig is volgens de Wft omdat zij een financiële onderneming is. Incidentele grief IV betreft de overweging van de rechtbank inzake de door Euro Investors – volgens de rechtbank – ervaren gehoudenheid tot instandhouding van de aanwezige faciliteiten op het park, tenzij zich ontwikkelingen voordoen – waaraan dan de eigenaren en gasten mede debet zijn – die maken dat handhaving ervan niet langer van haar kan worden verwacht.
De eiswijziging onder I, tweede gedachtestreepje, waartegen Euro Investors zich verzet, zal derhalve buiten beschouwing blijven.
eerste incidentele griefziet op het door de rechtbank afgewezen beroep van Euro Investors op verjaring van het beroep op dwaling (en tevens op onrechtmatige daad en/of toerekenbare tekortkoming). Volgens Euro Investors gaat dit beroep wel degelijk op. Naar haar mening volgt uit de mail van [appellanten] c.s. aan haar van 10 maart 2010 dat [appellanten] c.s. de voor verjaring relevante redelijke mate van zekerheid over het niet kloppen van de beloofde rendementen toen reeds had, terwijl zij op 14 maart 2011 hun ontevredenheid over de uitvoering en reikwijdte van de in de oorspronkelijke koopaanbieding gedane aantrekkelijke financiële rendementen nogmaals hebben geuit. Aangezien [appellanten] c.s. voor het eerst op 23 december 2013 de vernietiging wegens dwaling van de koop-/aannemingsovereenkomst vanwege pretens onjuiste rendementen hebben ingeroepen en de dagvaarding dateert van 29 oktober 2014, is de verjaring, aldus Euro Investors, gelet ook op het niet-instellen van de vereiste rechtsvordering binnen zes maanden nadien, hoe dan ook voltooid.
incidentele grief II).
Het onderhoud moet, aldus Euro Investors, zijn geregeld door de aanbieder of een door deze ingeschakelde derde.
incidentele grief IIIbrengt Euro Investors naar voren dat de rechtbank haar ten onrechte heeft aangemerkt als een – vergunningplichtige - ‘financiële onderneming’. Daaronder is volgens artikel 1:1 Wft de ‘financiëledienstverlener’ begrepen, daar gedefinieerd als volgt:
grief III in principaal hoger beroepaan de orde, waarin [appellanten] c.s. opkomen tegen de afwijzing van hun vordering, voor zover gebaseerd op onrechtmatige daad. Daarin staat centraal of Euro Investors al dan niet aan haar bijzondere zorgplicht jegens [appellanten] c.s. heeft voldaan. [appellanten] c.s. zijn van mening dat dit niet het geval is waarvoor zij zich (mede) beroepen op de Wft en de regeling oneerlijke handelspraktijken (artikel 6:193a BW e.v.). Schending van artikel 4:20 Wft is, zo voeren [appellanten] c.s. aan, een misleidende handelspraktijk en daarmee een oneerlijke handelspraktijk. Een beleggingsonderneming die een oneerlijke handelspraktijk verricht handelt per definitie onrechtmatig. Dat artikel 4:20 Wft is geschonden, leiden [appellanten] c.s. af uit het naar hun mening niet verstrekken door Euro Investors aan hen van de informatie die redelijkerwijs relevant was voor een adequate beoordeling van de door haar aan [appellanten] c.s. verkochte belegging.
Naar Euro Investors onbetwist heeft aangevoerd, zijn door [appellanten] c.s. zelf geen vragen gesteld.
incidentele grief IV falenderhalve.
5.De slotsom
Euro Investors in de kosten van dat hoger beroep veroordelen.