ECLI:NL:GHARL:2019:7656

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
200.263.589
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging uithuisplaatsing van kinderen in het kader van opvoeding en verzorging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen. De ouders, die sinds 2016 uit elkaar zijn, hebben in augustus 2019 hun relatie hersteld en wonen weer samen. De kinderen zijn onder toezicht gesteld door de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, waarbij zorgen bestonden over de opvoeding en verzorging door de moeder, die lijdt aan een progressieve ziekte. De kinderrechter had eerder een machtiging verleend voor uithuisplaatsing van de kinderen, maar de ouders hebben hiertegen hoger beroep aangetekend. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep in detail bekeken, inclusief de ingediende stukken en de mondelinge behandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is voor de opvoeding en verzorging van de kinderen, vooral nu de vader weer in Nederland is en actief betrokken is bij de zorg voor de kinderen. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen noodzaak meer is voor de uithuisplaatsing en heeft de eerdere beschikking van de kinderrechter vernietigd. De ouders hebben aangetoond dat zij in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen, en de kinderen hebben zelf aangegeven dat zij liever bij hun ouders willen wonen. Het hof heeft daarom het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.263.589
(zaaknummers rechtbank Gelderland 355592 en 356273)
beschikking van 19 september 2019
inzake
[verzoekster]
en
[verzoeker],
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep, verder: de ouders,
advocaat: mr. G.J.P.C.G. Verheijen te Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 juli 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 augustus 2019;
  • het verweerschrift met producties, en
  • een brief van de GI van 26 augustus 2019 met producties.
2.2
Op 9 september 2019 is de na te noemen [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 september 2019 te Zwolle plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI zijn verschenen [B] , [C] en [D] . De raad voor de kinderbescherming is met berichtgeving vooraf niet verschenen.
3. De feiten
3.1
De ouders hebben hun relatie in 2016 verbroken. Zij hebben sinds eind augustus 2019 weer een relatie en wonen sindsdien weer samen. Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2005 te [A] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 te [A] ,
hierna ook “de kinderen”. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] . De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige2] .
3.2
In de beschikking van 23 maart 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de kinderen voor het eerst onder toezicht gesteld, tot 23 september 2018. In de beschikking van 28 augustus 2018 is de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 23 september 2019.
3.3
In de beschikking van 12 juli 2019 heeft de kinderrechter machtiging verleend de kinderen met spoed uit huis te plaatsen voor de duur van vier weken.
3.4
In de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 18 juli 2019 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd de kinderen uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot uiterlijk 23 september 2019.
3.5
[de minderjarige1] verblijft sinds 12 juli 2019 in [E] te [F] . [de minderjarige2] verblijft sinds 12 juli 2019 in gezinshuis [G] in [H] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing van de kinderen per direct op te heffen.
4.2
De GI voert verweer en zij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek staat dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing van de kinderen niet noodzakelijk is in het belang van hun opvoeding en verzorging en/of onderzoek. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.3
De redenen voor de ondertoezichtstelling in 2018 waren - kort gezegd - ernstige zorgen over de beschikbaarheid van de moeder ten gevolge van haar (progressieve) ziekte MS en de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen. Vanwege deze ernstige zorgen is in het gezin hulpverlening ( [I] ) ingezet. Op 15 april 2019 is een veiligheidsplan opgesteld met daarin de volgende voorwaarden om ervoor te zorgen dat de kinderen thuis bij de moeder konden blijven wonen:
[I] zet maximale hulpverlening in en moeder accepteert dat;
[I] maakt samen met moeder afspraken voor het brengen en halen van [de minderjarige2] naar en van school;
[I] onderhoudt samen met moeder contact met school en regelt dat het onderzoek van [J] voor [de minderjarige2] in gang gezet wordt;
[I] leert moeder hoe zij samen met [de minderjarige2] tanden poetst;
[I] heeft gesprekken met [de minderjarige1] zonder dat moeder daarbij aanwezig is. Deze gesprekken gaan over hoe het met hem gaat, over huiswerk, school, planning en alles wat speelt op een bepaald moment;
[I] onderhoudt het contact met de school van [de minderjarige1] ;
[I] ondersteunt moeder met praktische zaken zoals bellen, formulieren, helpen de fiets te regelen;
Moeder gaat structureel 2 keer per week naar fysiotherapie;
[I] maakt samen met moeder een dagstructuur voor de kinderen zodat moeder meer zicht krijgt op de leefwerelden van haar kinderen;
Als vader weer in Nederland is dan meldt hij zich bij Jeugdbescherming voor een gesprek;
Moeder geeft het telefoonnummer door van de familie in Limburg.
5.4
De GI heeft als voornaamste reden voor de uithuisplaatsing van de kinderen de ziekte van de moeder genoemd. Die ziekte belemmert haar in het vormgeven van de opvoeding van de kinderen. De zorgen om de kinderen waren - kort gezegd - het gebrek aan begrenzing, sturing en aandacht. De ziekte van de moeder en het door haar onvoldoende accepteren van hulp in combinatie met het feit dat de vader vanwege zijn werk veel in het buitenland verblijft, en het feit dat de moeder geen netwerk in de nabijheid heeft om op terug te vallen, maakte volgens de GI een uithuisplaatsing noodzakelijk.
5.5
De ouders erkennen dat in de periode dat de moeder alleen voor de kinderen zorgde niet alles even vlekkeloos is verlopen. De vader is daarom sinds april 2019 wekelijks in de weekeinden vanuit zijn werk in Groot-Brittannië naar huis gekomen om de kinderen extra te begeleiden. Zo heeft hij [de minderjarige1] geholpen met zijn huiswerk, waardoor [de minderjarige1] is overgegaan naar het volgende leerjaar. De vader heeft inmiddels zijn baan in Groot-Brittannië opgezegd. Hij woont sinds 30 juni 2019 weer in Nederland en hij is op zoek naar werk in Nederland. De ouders proberen een gelijkvloerse woning in [K] te krijgen, zodat de moeder meer hulp en ondersteuning van haar familie in Limburg kan krijgen. De moeder heeft van een ergotherapeut leren fietsen op een elektrische fiets, zodat zij [de minderjarige2] zelf naar school kan brengen en van school kan halen.
5.6
[de minderjarige1] heeft het hof verteld dat hij zich ongelukkig voelt in het gezinshuis in [F] , dat zijn leven thuis perfect was, dat hij toen veel voetbalde en leuke dingen deed met zijn vrienden. Hij vindt dat hij een beetje dom bezig was door te spijbelen van school. Thuis mocht hij van de moeder tot ’s avonds laat buiten zijn en nu moet hij zich aan veel regels houden. Volgens hem kunnen zijn ouders goed voor hem zorgen nu de vader weer in Nederland is.
5.7
Het hof is er niet van overtuigd dat met de komst van de vader naar Nederland en - inmiddels - een terugkeer van hem in het gezin een uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is. Het hof ziet zich daarin bevestigd nu ook de GI erkent dat het met de kinderen beter gaat wanneer de vader aanwezig is om de moeder bij te staan in de opvoeding van de kinderen. Het hof stelt voorts vast dat er behalve zorgen ook sprake is van krachten, zoals ook benoemd in het evaluatieverslag van [I] . Zo zien de betrokken hulpverleners dat de ouders van de kinderen houden en dat ook naar hen uitspreken en uitstralen. Ook is het hof niet, althans onvoldoende gebleken dat de moeder in voldoende mate een kans is geboden om te voldoen aan de eisen zoals aan haar gesteld in het veiligheidsplan. Zoals ter zitting ook besproken is het voor het hof onduidelijk wat zich in de periode vanaf het veiligheidsplan tot aan het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing heeft voorgedaan. [de minderjarige1] heeft verteld dat het heel slecht met hem gaat bij [E] en dat hij niets liever wil dan weer bij zijn ouders en broertje wonen. Mede gelet ook op de wijziging in de feitelijke gezinssituatie, waarbij de vader meer dan voorheen de bereidheid en verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van zijn kinderen draagt, was er naar het oordeel van het hof op 18 juli 2019 noch nadien een noodzaak voor de uithuisplaatsing van de kinderen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw te beschikken aldus dat het hof het verzoek tot uithuisplaatsing zal afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 juli 2019, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, J.B. de Groot en M.P. den Hollander, leden, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard, en is op 19 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.