ECLI:NL:GHARL:2019:7618

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
21-001608-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens gebrek aan bewijs voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte erkende aanwezig te zijn geweest bij het incident, maar ontkende enige betrokkenheid of wetenschap van de gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan. Het hof heeft vastgesteld dat er in het dossier geen bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Dit gebrek aan bewijs leidde tot de conclusie dat de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om vernietiging van het vonnis van de rechtbank en een veroordeling tot een gevangenisstraf van vier maanden, afgewezen. Het hof oordeelde dat de enkele aanwezigheid van de verdachte bij het incident, zonder bewijs van actieve betrokkenheid of samenwerking, onvoldoende was voor een veroordeling. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten om tot een veroordeling te komen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001608-17
Uitspraak d.d.: 18 september 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 9 maart 2017 met parketnummer 18-850074-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.C. van Linde, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2014, te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers is hij verdachte en/of zijn mededader(s) met een of meer auto's naar de woning van die [slachtoffer] gereden/gegaan en/of heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] geslagen, bij de hals gepakt en/of vastgegrepen en/of meegetrokken naar en/of in een auto en/of (vervolgens) die [slachtoffer] naar meerdere locaties vervoerd;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat:
[medeverdachte 1] en/of een of meer anderen op of omstreeks 19 juli 2014, te Groningen en/of [plaats 2] , althans in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers is die [medeverdachte 1] en/of een of meer anderen met een of meer auto's naar de woning van die [slachtoffer] gereden/gegaan en/of heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of een of meer anderen die [slachtoffer] geslagen, bij de hals gepakt en/of vastgegrepen en/of meegetrokken naar en/of in een auto en/of (vervolgens) die [slachtoffer] naar meerdere locaties vervoerd, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 19 juli 2014, in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door met die [medeverdachte 1] en/of een of meer anderen naar de woning van die [slachtoffer] te gaan en/of aldus hen getalsmatig heeft versterkt en/of die [slachtoffer] heeft bewaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt - tezamen met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] - aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever [slachtoffer] . Hem wordt subsidiair verweten dat hij daaraan medeplichtig is geweest.
Verdachte heeft erkend bij het beoogde incident aanwezig te zijn geweest. Hij was op de hoogte van het conflict tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] , maar ontkent elke wetenschap van of betrokkenheid bij hetgeen die dag zou plaatsvinden en ook heeft plaatsgevonden.
Wat daarvan zij, het hof stelt vast dat het dossier geen verklaringen of informatie anderszins bevat, waaruit enigerlei samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , onderlinge afspraken, gezamenlijke voorbereiding of door verdachte verrichte uitvoeringshandelingen zijn af te leiden. Dat er sprake zou zijn van de voor een bewezenverklaring vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten wordt niet ondersteund door de voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Het enkele feit dat verdachte bij het incident, in dezelfde auto als [medeverdachte 1] en [slachtoffer] , aanwezig was, dat hij niet heeft ingegrepen, noch zich heeft gedistantieerd acht het hof ontoereikend voor een bewezenverklaring, temeer nu de wetenschap van verdachte omtrent hetgeen zich in zijn directe omgeving afspeelde niet is vast te stellen. In dit licht bezien kan een getalsmatige versterking - door de rechtbank betrokken bij haar bewijsoordeel - evenmin als bijdrage aan het bewijs dienen, mede gelet op de vigerende jurisprudentie daaromtrent.
Voortvloeiend uit het vorenstaande geldt voor de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheidsvariant dat er evenmin bewijs voorhanden is voor het daarbij vereiste opzet op zowel de nauwe en bewuste samenwerking als het te plegen delict.
Het hof acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 18 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.