In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] VOF tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake een naheffingsaanslag in de Belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM). De naheffingsaanslag werd opgelegd door de Inspecteur op 5 juli 2016, na een eerdere her-import van een Volkswagen Transporter. De rechtbank had de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd. De belanghebbende stelde dat bij her-import binnen zes maanden de historische BPM van toepassing moest zijn, terwijl de Inspecteur uitging van een herrekend bedrag. Tijdens de zitting op 25 juni 2019 werd het geschil besproken, waarbij de belanghebbende primair en subsidiair verschillende standpunten innam over de hoogte van de naheffingsaanslag. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag onterecht was vastgesteld en dat de Inspecteur rekening had moeten houden met een extra leeftijdskorting. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, en verminderde de naheffingsaanslag tot € 1.141. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal op € 2.302 werden vastgesteld. Het Hof gelastte ook de vergoeding van het betaalde griffierecht.