ECLI:NL:GHARL:2019:7512

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
200.262.759/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinsopname

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 19 en 21 juni 2019, waarin machtigingen tot uithuisplaatsing waren verleend. De moeder verzocht het hof om deze beschikkingen te vernietigen, terwijl de raad voor de kinderbescherming verzocht om het hoger beroep van de moeder te verwerpen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder een belast verleden heeft, waaronder een drugsverslaving, en dat de minderjarige bij haar geboorte met ontwenningsverschijnselen is geboren. De machtiging tot uithuisplaatsing was destijds noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Echter, het hof heeft ook geconstateerd dat de moeder hard heeft gewerkt aan haar verslavingsproblematiek en dat er een gedeelde visie is dat de minderjarige bij de moeder zal opgroeien.

Het hof heeft besloten om de bestreden beschikkingen te bekrachtigen voor de periode tot een week na de uitspraak, maar de machtiging tot uithuisplaatsing vanaf dat moment afgewezen. Dit biedt de betrokkenen de gelegenheid om de nodige voorbereidingen te treffen voor de plaatsing van de minderjarige bij de moeder, waarbij de veiligheid van de minderjarige voldoende gewaarborgd wordt geacht. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige en de noodzaak voor een stabiele hechting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.262.759/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/233741 / JE RK 19-1060)
beschikking van 10 september 2019
inzake
[verzoekster],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [A] ,
woonplaats kiezende ten kantore van haar advocaat,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A.E. Dekens te Odoorn,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Overijssel, locatie Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling:
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 19 juni 2019 en 21 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikkingen).
1.2
In de bestreden beschikking van 19 juni 2019 is het destijds nog ongeboren kind van de moeder onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 juni 2019 tot 3 juli 2019. Tevens is daarbij machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 24 uur na de bevalling voor de duur van twee weken. Een en ander is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de nadere beslissing is aangehouden tot de zitting van 21 juni 2019 om 10.00 uur.
1.3 In de bestreden beschikking van 21 juni 2019 is [de minderjarige] , geboren [in] 2019, onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 21 juni 2019 tot 19 juni 2020. Tevens is daarbij machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 21 juni 2019 tot 20 december 2019. Een en ander is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 17 juli 2019;
- het verweerschrift van de raad met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Dekens van 22 juli 2019;
- een journaalbericht van mr. Dekens van 5 augustus 2019 met productie(s) en begeleidende
brief;
- een journaalbericht van mr. Dekens van 13 augustus 2019 met productie(s) en begeleidende
brief.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 augustus 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat, de heer A.R. Ritmeijer namens de raad, mevrouw
[B] en mevrouw [C] namens de GI. Voorts was mevrouw [D] (GZ-psycholoog / regiebehandelaar ISD van de PI [A] ) als informant aanwezig.

3.De feiten

3.1
In 2017 heeft de rechter, mede in verband met de drugsverslaving van de moeder, haar een ISD-maatregel (Inrichting Stelselmatige Daders) opgelegd, die duurt tot december 2019.
3.2
De moeder is [in] 2019 in het [E] -ziekenhuis te [F] bevallen van voornoemde [de minderjarige] , over wie zij van rechtswege het ouderlijk gezag uitoefent.
3.3
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikkingen van 19 juni 2019 en 21 juni 2019 te vernietigen voor zover het de machtiging(en) tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft, en de verzochte machtiging af te wijzen.
4.2
De raad verzoekt het hof het hoger beroep van de moeder te verwerpen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265b, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), voor zover hier van belang, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Uit de stukken blijkt dat de moeder een belast verleden heeft en kampt met persoonlijkheidsproblematiek en een hardnekkige drugsverslaving. In het kader van het ISD-traject is zij in 2018 voor onderzoek en behandeling naar de [G] in [H] gegaan, welk verblijf in verband met de zwangerschap van de moeder is beëindigd. Hoewel gedurende de zwangerschap een groeiende motivatie bij de moeder werd geconstateerd om aan haar verslaving te werken heeft zij eind april 2019 toch weer drugs gebruikt. [de minderjarige] is [in] 2019 in het ziekenhuis geboren waar hij tot 26 juni 2019 voor behandeling en observatie moest blijven omdat hij met ontwenningsverschijnselen is geboren. Gelet op de grote zorgen over de toestand van [de minderjarige] en de situatie van de moeder, was de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] naar het oordeel van het hof ten tijde van zijn geboorte en in de daarop volgende periode noodzakelijk en gerechtvaardigd in het belang van zijn verzorging en opvoeding.
5.3
Intussen heeft de moeder naar eigen zeggen - en met vallen en opstaan blijkens de stukken - hard gewerkt aan haar verslavingsproblematiek en onderliggende oorzaken. Zij wil een kans krijgen om te laten zien dat zij in staat is en voldoende opvoedingsvaardigheden heeft om de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen.
5.4
Alle betrokkenen zijn het erover eens dat een opname van de moeder met [de minderjarige] in gezinskliniek [I] te [J] voor ouderschapsbeoordeling de aangewezen weg is om duidelijkheid te krijgen over het perspectief van [de minderjarige] ; naar zo'n opname wordt ook gestreefd. De GI heeft op de mondelinge behandeling benadrukt dat momenteel de gedeelde visie is dat [de minderjarige] bij de moeder zal opgroeien. De moeder loopt er in dit verband tegenaan dat zij tot december 2019 in de PI [A] zit, terwijl het - alleen al vanwege de nog zeer jonge leeftijd van [de minderjarige] - voor zijn ontwikkeling, meer in het bijzonder voor een veilige en ongestoorde hechting, van belang is dat er op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid komt omtrent zijn perspectief. Het hof merkt hierbij op dat uit het researchmemorandum "Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties" van prof. Juffer (te raadplegen op onder meer www.rechtspraak.nl) de aanbeveling volgt om bij een kind in de leeftijd van [de minderjarige] zo snel mogelijk duidelijkheid te scheppen omtrent het perspectief van een kind ("zo snel mogelijk zo stabiel mogelijk plaatsen"), waarbij snel eerder staat voor maanden dan voor jaren.
5.5
Gelet op hetgeen de moeder en de overige belanghebbenden in deze procedure hebben aangevoerd, ligt uitsluitend ter beoordeling aan het hof voor of vooruitlopend op de door alle betrokken personen en instanties gewenste en nagestreefde gezinsopname van de moeder en [de minderjarige] bij [I] (aansluitend aan de ISD-maatregel), reeds nu tot plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder in de PI [A] moet worden besloten. Het hoger beroep van de moeder strekt in dit verband tot betoog dat de moeder nu al met gebruikmaking van bestaande voorzieningen, waaronder de zogenoemde moeder-kindcel in de PI en bijbehorende professionele begeleiding, de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich kan nemen. Volgens de moeder ontbreekt daarom inmiddels de noodzaak voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
5.6
Het is het hof gebleken dat de moeder in haar verzoek gesteund wordt door de regiebehandelaar ISD/GZ-psycholoog [D] , alsmede door de behandelend psychiater van de moeder binnen de PI [A] , dr. [K] . Beiden hebben verklaard dat de veiligheid van [de minderjarige] voldoende gewaarborgd is en dat ook de overige voorzieningen binnen de PI [A] toereikend zijn voor de plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Voor zover de raad en de GI hebben aangevoerd dat het toezicht op de veiligheid van [de minderjarige] binnen de PI [A] niet van hetzelfde niveau is als binnen de gezinskliniek hebben zij dat niet kunnen concretiseren zodat het hof daaraan voorbij zal gaan in het licht van hetgeen
drs. [D] daaromtrent ter zitting van het hof heeft verklaard. Het hof vertrouwt op de deskundigheid van voornoemde behandelaars en hun team van medewerkers binnen de PI [A] , waaronder ook de mededeling van drs. [D] ter zitting dat onmiddellijk melding bij de GI zal worden gedaan wanneer naar het inzien van de behandelaars in de PI de zorg van de moeder aan het belang van [de minderjarige] niet voldoende tegemoetkomt. In het licht van de eerder genoemde visie dat [de minderjarige] bij de moeder zal opgroeien, en gelet op de gegeven veiligheidswaarborgen, acht het hof een spoedige plaatsing bij de moeder in het belang van [de minderjarige] . Dit brengt mee dat het hof meegaat in de wens van de moeder en het hof het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing zal afwijzen met ingang van een week na heden, teneinde alle betrokkenen gelegenheid te bieden de nodige voorbereidende maatregelen te treffen voor plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 19 juni 2019;
bekrachtigt de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 21 juni 2019 voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft tot een week na heden;
vernietigt de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 21 juni 2019 voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft vanaf een week na heden;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de raad tot machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor zover het de periode vanaf een week na heden betreft.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 10 september 2019 in het openbaar uitgesproken.