ECLI:NL:GHARL:2019:7501

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
18/00864
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonsgebonden aftrek voor specifieke zorgkosten bij chronische rugklachten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 augustus 2018. De zaak betreft de aftrekbaarheid van kosten voor specifieke zorgkosten in verband met de chronische rugklachten van de partner van belanghebbende. Belanghebbende had in 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, waarop hij bezwaar had aangetekend. De inspecteur had het bezwaar gegrond verklaard, maar de rechtbank had het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat de kosten van de huurwoning van zijn partner, die vanwege zijn rugklachten op een ander adres woonde, als persoonsgebonden aftrekpost moesten worden aangemerkt. Het hof oordeelde echter dat de huurwoning niet kan worden aangemerkt als een verpleeginrichting en dat de kosten niet kwalificeren als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00864
uitspraakdatum: 17 september 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 augustus 2018, nummer AWB 17/6670, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de aanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.6.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is van belanghebbende op 2 september 2019 een brief ontvangen. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en slaat op de inhoud van de brief verder geen acht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende was het gehele jaar 2013 gehuwd met [A] (hierna: de partner). Samen hebben zij drie kinderen.
2.2.
Belanghebbende woonde in 2013 met de kinderen op het adres [a-straat 1] te [Z] . Vanwege chronische rugklachten woonde de partner dat jaar op een ander adres, [b-straat 2] te [Z] , alwaar hij ook stond ingeschreven. Dit betreft een huurwoning. belanghebbende heeft daar voor de partner gezorgd en hem onder meer naar afspraken in het ziekenhuis gebracht.
2.3.
De Inspecteur heeft de aftrek van de kosten en lasten ter zake van de huurwoning als persoonsgebonden aftrekpost wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten geweigerd.
2.4.
De Rechtbank heeft dienaangaande geoordeeld dat de huurkosten van een tweede woning (de huurwoning), al dan niet gemaakt in verband met problemen van medische aard, niet kwalificeren als voor aftrek in aanmerking komende uitgaven voor specifieke zorgkosten als genoemd in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, tot en met het negende lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2013, hierna: Wet IB 2001).
2.5.
Na afloop van de zitting van de Rechtbank hebben belanghebbende en de partner ervoor gekozen de persoonsgebonden aftrekpost wegens levensonderhoud van kinderen geheel bij de partner in aanmerking te nemen. Dit heeft ertoe geleid dat met dagtekening 11 augustus 2018 aan belanghebbende een navorderingsaanslag is opgelegd waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op € 8.673.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de kosten en lasten ter zake van het verblijf van de partner in de huurwoning (huur, gas/water/licht en dergelijke) in aftrek kunnen worden gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de partner door chronische rugklachten genoodzaakt was om elders te gaan wonen, alwaar zij voor hem heeft gezorgd. Om die reden wenst hij de kosten en lasten ter zake van zijn verblijf in de huurwoning, voor het jaar 2013 begroot op ruim € 20.000, in aanmerking te nemen als persoonsgebonden aftrekpost wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten. Volgens belanghebbende is het verblijf van de partner in de huurwoning vergelijkbaar met een verblijf in een ziekenhuis of een andere inrichting waarin zorg wordt verleend.
3.3.
Volgens verweerder kwalificeren de kosten en lasten ter zake van de huurwoning niet voor een persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Tot de persoonsgebonden aftrekposten behoren de uitgaven voor specifieke zorgkosten (artikel 6.2, tweede lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001).
4.2.
Tot de uitgaven voor specifieke zorgkosten worden (onder meer) gerekend de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen (artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001). Daartoe kunnen behoren uitgaven gedaan in verband met de verzorging en begeleiding in een ziekenhuis of verpleeginrichting.
4.3.
De huurwoning is niet aan te merken als een verpleeginrichting in de strikte betekenis van het woord en is evenmin op één lijn te stellen met een ziekenhuis of een andere inrichting waarin zorg wordt verstrekt als bedoeld in artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. De door belanghebbende geboden verzorging en begeleiding van de partner in de huurwoning is van geheel andere (niet medische) aard. Belanghebbende is naar eigen zeggen ook niet gekwalificeerd om medische verzorging te verlenen. De kosten en lasten ter zake van de huurwoning zijn daarmee niet aan te merken als uitgaven voor specifieke zorgkosten en kunnen niet in aanmerking worden genomen als persoonsgebonden aftrekpost.
4.4.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep slaagt ook in zoverre niet.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
De beslissing is op 17 september 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A.W.M. van der Waerden) (V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 september 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.