ECLI:NL:GHARL:2019:7455

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
21-001251-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake vernieling en bedreiging met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2002, was in eerste aanleg veroordeeld voor vernieling en bedreiging. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name voor de vrijspraak die de kinderrechter had gegeven in een andere zaak. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 22 februari 2019, waarin hij was vrijgesproken van een aantal feiten. Het hof heeft de zaak onderzocht op zittingen van 10 juli en 28 augustus 2019 en heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren. De bedreiging die de verdachte heeft geuit, werd als wettig en overtuigend bewezen beschouwd, evenals de vernieling van goederen die aan een ander toebehoorden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontwikkeling en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreiging en vernieling, en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001251-19
Uitspraak d.d.: 11 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 februari 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-254848-18 en 18-148118-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 10 juli 2019 en 28 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • het niet-ontvankelijk verklaren van verdachte in het in de zaak met parketnummer 18-148118-17 onder 2 ten laste gelegde feit;
  • vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-148118-17 onder 1 ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-254848-18 ten laste gelegde tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. Doornbos, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 februari 2019 ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-148118-17 onder 2 ten laste gelegde feit vrijgesproken. Tegen deze gegeven vrijspraak staat voor verdachte geen hoger beroep open. Verdachte wordt daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

Naast de hiervoor genoemde vrijspraak is verdachte is bij vonnis van de kinderrechter ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-148118-17 onder 1 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18-254848-18 ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover onderworpen aan het hoger beroep - ten laste gelegd dat:
zaak met parketnummer 18-254848-18:
hij op of omstreeks 11 december 2018, te [plaats 1] , opzettelijk en wederrechtelijk een raam en/of een wc pot en/of een wasbak en/of een bezem, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [instelling] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
zaak met parketnummer 18-148118-17:
1.
hij op of omstreeks 9 mei 2017 te [plaats 2] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Dit overleef je niet" en/of "Ik maak je af." en/of "Ik maak ze helemaal kapot, ik tief ze helemaal in elkaar", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 1 in de zaak met parketnummer 18-148118-17
Ter zitting in hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft bedreigd, omdat a) de woorden niet rechtstreeks tot haar waren gericht, b) verdachte haar helemaal niet heeft gezien, c) de woorden niet door haar zijn gehoord en d) ook niet blijkt dat deze woorden speciaal voor aangeefster bedoeld waren. Dit dient te leiden tot vrijspraak.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
​Vooropgesteld wordt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling onder meer is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Niet is vereist dat komt vast te staan dat de bedreiging rechtstreeks aan de bedreigde is gedaan.
Uit de aangifte en de aanvullende verklaring van aangeefster [slachtoffer] (pagina 14 en verder van het dossier [1] ) volgt dat zij omstreeks op 9 mei 2017 om 00.37 uur wakker werd door harde knallen bij de voordeur. Ook hoorde zij luid geschreeuw. Toen zij in de keuken door de keukenruit naar buiten keek zag zij een jongen staan die zij herkende als zijnde verdachte. Er speelt al jaren een conflict tussen haar gezin en het gezin van verdachte. De dochter van aangeefster (verder: [dochter] ) heeft een filmpje gemaakt met daarop geluid van het voorval. In het geluidsfragment is te horen: ‘Dit overleef je niet’. Aangeefster heeft deze uitlating op dat moment niet gehoord, maar [dochter] heeft tegen haar gezegd dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) riep dat aangeefster het niet zou overleven en toen [dochter] het filmpje afspeelde hoorde aangeefster het zelf ook op dat filmpje. Aangeefster voelde zich bedreigd en angstig. Volgens aangeefster was de bedreiging gericht op haar en haar kinderen, omdat verdachte en zijn moeder denken dat zij hun auto hebben bekrast.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2017 (pagina 23 van het dossier [2] ) volgt dat verbalisant [verbalisant] op 27 juli 2017 heeft geluisterd naar het door aangeefster [slachtoffer] verstrekte filmpje. Nadat aangeefster vertelde dat zij op de opname hoorde ‘Dit overleef je niet’ herkende verbalisant [verbalisant] ook de woorden ‘Dit overleef je niet’.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting in hoger beroep [3] erkend dat hij op 9 mei 2017 hard heeft staan schreeuwen bij de woning van aangeefster [slachtoffer] aan de [straat] in [plaats 2] . Hij was heel boos omdat hij - toen hij langs de woning van aangeefster liep - had gezien dat aangeefster haar gordijnen opende en voor haar raam stond te lachen en wijzen naar hem, waarna hij en zijn moeder een kras ontdekten op hun (leen)auto. Toen de politie niet wilde komen zijn ze ( moeder, zus en verdachte) naar de woning van aangeefster gegaan om verhaal te halen. Ze hebben staan roepen over wat zij allemaal voor aangeefster gedaan hebben, maar dat zij nooit iets voor hen gedaan heeft. Verdachte heeft [dochter] die nacht ‘hoer’ genoemd.
Op grond de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat verdachte de ten laste gelegde uitlating ‘Dit overleef je niet’ heeft geroepen in de richting van de woning van aangeefster [slachtoffer] , terwijl hij wist dat zij en haar kinderen in de woning aanwezig waren. Deze woorden, die gelet op de geschetste context waren gericht op aangeefster, hebben aangeefster ook daadwerkelijk bereikt. Aldus wordt voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten voor een strafbare bedreiging.
Het voorgaande brengt met zich mee dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de ten laste gelegde bedreiging heeft begaan.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-254848-18 en in de zaak met parketnummer 18-148118-17 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 18-254848-18:
hij op 11 december 2018, te [plaats 1] , opzettelijk en wederrechtelijk een raam en een wc-pot en een wasbak en een bezem, die aan [instelling] toebehoorden, heeft vernield;
zaak met parketnummer 18-148118-17:
1.
hij op 9 mei 2017 te [plaats 2] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Dit overleef je niet".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-254848-18 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 18-148118-17 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 9 mei 2017 schuldig gemaakt aan een verbale bedreiging van aangeefster [slachtoffer] door naar haar te roepen ‘Dit overleef je niet’. Door op deze bedreigende wijze op te treden heeft hij bij aangeefster gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte zich op 11 december 2018 schuldig gemaakt aan vernieling door spullen in zijn kamer binnen de jeugdinrichting kapot te maken. Dit gebrek aan respect voor de eigendommen van een ander heeft geleid tot schade en hinder.
Uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 juni 2019 blijkt dat verdachte vóór het plegen van deze feiten niet ter zake van strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof heeft ook gelet op het uitgebreide advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 12 februari 2019, het aanvullende rapport van 15 augustus 2019, alsook de gegeven toelichtingen van de voogden en de jeugdreclasseringsmedewerker ter zitting van het hof. Hieruit blijkt dat er in het leven van verdachte op dit moment sprake is van enige voorzichtige (positieve) ontwikkelingen. Verdachte woont weer bij zijn moeder en er zijn stappen gezet om tot geschikte dagbesteding te komen. Ook is verdachte bereid een behandeling te volgen en zich daarvoor in te zetten. Omdat er inmiddels sprake is van een dubbele maatregel (ondertoezichtstelling en jeugdreclasseringstoezicht) heeft oplegging van een jeugdreclasseringsmaatregel geen toegevoegde waarde ter bestendiging van de prille, positieve lijn. De Raad adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, passend en geboden is. Nu het hof anders dan de advocaat-generaal ook tot een bewezenverklaring van de bedreiging komt kan niet worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-148118-17 onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-254848-18 en in de zaak met parketnummer 18-148118-17 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-254848-18 en in de zaak met parketnummer 18-148118-17 onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 11 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal aangifte, d.d. 9 mei 2017 (pagina's 14 en verder van een dossier met nummer [nummer] ) en een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster, d.d. 27 juli 2017 (pagina's 19 en verder van het hiervoor genoemde dossier).
2.Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 27 juli 2017 (pagina's 23 en verder van het hiervoor in noot 1 genoemde dossier).
3.Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte, d.d. 9 mei 2017 (pagina's 34 en verder van het hiervoor in noot 1 genoemde dossier) en het proces-verbaal van de niet in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 10 juli 2019.