ECLI:NL:GHARL:2019:741

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
200.239.562
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de beloning van een niet-professionele bewindvoerder in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beloning van een niet-professionele bewindvoerder, verzoeker, die tussen 2013 en 2016 werkzaamheden heeft verricht voor de rechthebbende. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat verzoeker te veel had gedeclareerd, namelijk € 3.786,70, en had hem opgedragen dit bedrag terug te storten. Verzoeker ging in hoger beroep en stelde dat hij recht had op het door hem gedeclareerde bedrag. Het hof oordeelde dat verzoeker geen professioneel bewindvoerder was en dat de beloning moest worden vastgesteld volgens de geldende regels. Het hof concludeerde dat verzoeker in totaal € 6.170,- had gedeclareerd, maar dat hij slechts recht had op € 3.854,16. Dit leidde tot de conclusie dat hij € 2.315,84 te veel had gedeclareerd, wat hij moest terugstorten op de bankrekening van de rechthebbende. De beslissing van de kantonrechter werd vernietigd en de beloning werd opnieuw vastgesteld. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.239.562
(zaaknummer rechtbank Gelderland 6217764)
beschikking van 29 januari 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. D. Dekker te Wijchen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: verweerster,
advocaat: mr. K.E. Vaartjes-de Wit te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 mei 2018;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Dekker van 2 oktober 2018 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 december 2018 plaatsgevonden. Verzoeker en verweerster zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. [belanghebbende] is, met bericht vooraf, niet verschenen. Gelet op de onderlinge samenhang is deze zaak gelijktijdig behandeld met het beroep van verzoeker onder zaaknummer 200.246.850.
3. De feiten
3.1
De kantonrechter in de (voormalige) rechtbank Arnhem, locatie Wageningen, heeft bij beschikking van 24 augustus 2012 op verzoek van verweerster en haar moeder, [rechthebbende] (verder ook te noemen: de rechthebbende), over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die aan de rechthebbende toebehoren een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld en verzoeker tot bewindvoerder benoemd. Verweerster is nadien benoemd tot mentor van de rechthebbende.
3.2
De rechthebbende is op [datum overlijden] 2017 overleden. Verweerster en [belanghebbende] zijn haar erfgenamen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de beloning van verzoeker over de jaren 2013 tot en met 2016. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat verzoeker over de jaren 2013 tot en met 2016 een bedrag van € 3.786,70 teveel heeft gedeclareerd uit het vermogen van de rechthebbende. De kantonrechter heeft verzoeker opgedragen om dit bedrag binnen zes weken na de gewezen beschikking terug te storten op de bankrekening van de rechthebbende (thans ervenrekening) en een bankafschrift in te sturen waaruit dit blijkt. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
Verzoeker is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij beoogt het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Verzoeker verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat verzoeker niet meer heeft gedeclareerd dan waartoe hij gerechtigd was dan wel het salaris van verzoeker met terugwerkende kracht alsnog vast te stellen op het door hem gedeclareerde bedrag, kosten rechtens.
4.3
Verweerster heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof om de verzoeken van verzoeker af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat de bewindvoerder op grond van artikel 1:447 lid 1 BW aanspraak heeft op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij ministeriële regeling zijn vastgesteld.
5.2
Vanaf 1 januari 2015 geldt de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (verder: de Regeling). Hierin wordt wat de beloning betreft een onderscheid gemaakt tussen zogeheten professionele bewindvoerders (artikel 3 van de Regeling) en niet-professionele bewindvoerders (artikel 1 van de Regeling). In de regeling is voorts bepaald dat de kantonrechter wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van de bewindvoerder op andere wijze kan vaststellen.
5.3
Voor de periode vanaf 2013 tot 2015 kan voor de beloning van de bewindvoerder aansluiting worden gezocht bij de toen geldende Aanbevelingen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton.
5.4
Naar het oordeel van het hof hebben alle betrokkenen in de onderhavige zaak zich onvoldoende gerealiseerd dat verzoeker geen professioneel bewindvoerder is in de zin van de wet.
5.5
Op basis van de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling gaat het hof uit van de volgende gang van zaken.
5.6
Verzoeker is destijds buiten familieverband door verweerster aangezocht om tot bewindvoerder te worden benoemd, vanwege zijn kennis op financieel gebied. Volgens verzoeker hebben hij en de rechthebbende vervolgens afspraken gemaakt over de tarieven die verzoeker zou hanteren, waarbij verzoeker aansluiting heeft gezocht bij de door branchevereniging BPI gehanteerde tariefindicaties. Verweerster ontkent dat deze afspraken zijn gemaakt, althans zij heeft ter mondelinge behandeling verklaard niets te kunnen zeggen over dergelijke afspraken omdat zij daarbij niet is betrokken. Anders dan normaal gesproken het geval is, heeft de kantonrechter in de benoemingsbeschikking geen beloning bepaald en heeft er ook geen kennismakingsgesprek tussen de kantonrechter en verzoeker plaatsgevonden, waar de beloning van verzoeker aan de orde had kunnen komen. Verzoeker heeft jarenlang zijn declaraties ingediend bij de kantonrechter, zonder dat daar commentaar op is gekomen. Ook de rechthebbende en haar familie hebben daarover geen informatie ingewonnen of dit op enigerlei wijze ter discussie gesteld. Pas in 2017 is voor het eerst discussie ontstaan over de beloning van verzoeker.
5.7
Het hof zal niet uitgaan van een tussen de rechthebbende en de bewindvoerder overeengekomen tarief voor de werkzaamheden. Daarover bestaat geen duidelijkheid. Het stelsel van bewind, dat de bescherming van veelal kwetsbare zwakke partijen beoogt, leent zich bovendien niet voor dergelijke afspraken vooraf. Wel is er gelet op het bovenstaande naar het oordeel van het hof sprake van uitzonderlijke omstandigheden die aanleiding zijn om ten aanzien van de beloning van verzoeker af te wijken van de geldende regeling. Verzoeker heeft jarenlang als een soort boekhouder dan wel accountant aanzienlijke werkzaamheden, met name op financieel gebied, ten behoeve van de rechthebbende verricht. De rechthebbende en haar familie hebben hier de vruchten van geplukt. In overleg is bij aanvang van de betrokkenheid van verzoeker gekozen voor de constructie van een beschermingsbewind zonder dat betrokkenen zich hebben gerealiseerd dat dit mogelijk financiële consequenties voor de vergoeding van de werkzaamheden had. Jarenlang heeft dit zo kunnen voortduren en heeft verzoeker bij zijn rekening en verantwoording niets te horen gekregen. Het hof acht het tegen deze achtergrond in dit uitzonderlijke geval redelijk en billijk om de beloning van verzoeker vast te stellen op de helft van de som van de beloning van de professionele bewindvoerder en die van de niet-professionele bewindvoerder, en daarover 21% BTW.
5.8
Dat betekent dat het hof uitkomt op de volgende bedragen:
  • voor 2013 0,5 (€ 887,50,- + € 591,-) + 21% = € 894,49
  • voor 2014 0,5 (€ 891,- + € 593,-) + 21% = € 897,82
  • voor 2015 0,5 (€ 1.105,- + € 600,-)+ 21 % = € 1.031,53
  • voor 2016 0,5 (€ 1.103,70 + € 599,30) + 21% = € 1.030,32
In totaal komt het hof dan op een beloning van € 894,49 + € 897,82 + € 1.031,53 + € 1.030,32 = € 3.854,16 voor de jaren 2013 tot en met 2016.
5.9
Verzoeker heeft over de jaren 2013 tot en met 2016 een bedrag van € 1.016,- + € 1.382,- + € 1.884,- + € 1.888,- = € 6.170,- gedeclareerd. Dat betekent dat verzoeker naar het oordeel van het hof € 6.170,- - € 3.854,16 = € 2.315,84 te veel heeft gedeclareerd uit het vermogen van de rechthebbende.
5.1
Het hof is van oordeel dat het te veel gedeclareerde bedrag van € 2.315,84 dient te worden teruggestort op de bankrekening van de rechthebbende (thans ervenrekening).

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Gelet op de aard van de zaak, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, zoals hierna zal worden vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 februari 2018 en opnieuw beschikkende:
stelt de beloning van de bewindvoerder over de jaren 2013 tot en met 2016 vast op
€ 3.854,16;
draagt verzoeker in zijn hoedanigheid van voormalig bewindvoerder op een bedrag van
€ 2.315,84 terug te storten op de bankrekening van de rechthebbende (thans ervenrekening);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, R. Feunekes en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 29 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.