ECLI:NL:GHARL:2019:7375

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
200.251.828
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige na gewijzigde omstandigheden en gebrek aan betrokkenheid van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen, omdat de vader niet in staat was om zijn verantwoordelijkheden als ouder waar te nemen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, maar de moeder ging in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 augustus 2019 was de vader niet verschenen, ondanks dat hij op de hoogte was gesteld van de zitting. De moeder heeft aangegeven dat er sinds 20 december 2017 geen contact meer is geweest tussen de vader en het kind, en dat de vader geen interesse toont in de ontwikkeling van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in hoger beroep geadviseerd om het verzoek van de moeder toe te wijzen, omdat de vader niet in staat is om zijn rol als ouder te vervullen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat het in het belang van het kind noodzakelijk is om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De vader heeft geen uitvoering gegeven aan de eerder vastgestelde omgangsregeling en toont geen betrokkenheid bij het leven van het kind. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat het gezag voortaan aan de moeder toekomt, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof Arnhem 200.251.828
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 435985)
beschikking van 10 september 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.S.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 juli 2017 en 19 september 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 19 september 2018 zal verder ook ‘de bestreden beschikking’ worden genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 19 december 2018;
- een journaalbericht van 8 januari 2019 van mr. S.J. Zeilstra met daarbij een brief van mr. Zeilstra van 8 januari 2019 aan het hof, waarin zij meedeelt de vader niet langer bij te staan en in de procedure bij het hof niet voor hem te zullen optreden.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 augustus 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is niet verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [B] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad die is beëindigd. Zij zijn de ouders van: [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2008 te [C] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
In voormelde beschikking van 14 juli 2017 heeft de rechtbank overwogen dat de ouders ter terechtzitting overeenstemming hebben bereikt over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en een informatieregeling en heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] te beëindigen en haar alleen te belasten met het gezag aangehouden, evenals het verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige] afgewezen. Verder heeft de rechtbank in deze beschikking als informatieregeling vastgesteld dat de moeder de vader eens per maand per email informeert over belangrijke aangelegenheden in het leven van [de minderjarige] , waaronder zijn gezondheid, zijn schoolprestaties en zijn vrijetijdsbesteding en als zorgregeling vastgesteld dat de vader en [de minderjarige] één keer per maand onder begeleiding contact hebben en dat de vader daarnaast de mogelijkheid heeft om te kijken bij de sportwedstrijden van [de minderjarige] .
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief ziet op de beslissing van de rechtbank over het gezag.
De moeder verzoekt het hof, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de beslissing met betrekking tot het gezag en, in zoverre opnieuw beschikkende, - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - haar verzoek tot beëindiging van het gezag in te willigen en te bepalen dat het gezag over [de minderjarige] voortaan aan haar toekomt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader is per aangetekende en per gewone brief op het adres waar hij volgens de Basisregistratie Personen staat ingeschreven, opgeroepen voor de mondelinge behandeling in hoger beroep. Het hof stelt vast dat de vader hoewel hij behoorlijk is opgeroepen niet is verschenen.
5.2
Ingevolge artikel 1:253n lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van artikel 1: 253n lid 1 BW in verbinding met artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
De moeder stelt dat het laatste begeleide contact tussen de vader en [de minderjarige] op 20 december 2017 heeft plaats gevonden. Hoewel de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen dat het belangrijk is dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] zo snel mogelijk wordt hervat binnen een begeleide omgeving en daarover tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg concrete afspraken met de ouders zijn gemaakt, heeft de vader daaraan in het geheel geen uitvoering gegeven. Omdat de vader niet reageert en niet meewerkt is de begeleiding niet van de grond gekomen, aldus de moeder. Zij stelt verder dat uit de observatieverslagen over de omgang van de medewerker verbonden aan [D] blijkt dat de vader ongeschikt is om invulling aan het gezag te geven. Ook vindt de moeder dat de rechtbank heeft miskend dat er in het geheel geen communicatie tussen haar en de vader is. Het gezamenlijk gezag vormt voor haar een psychische belasting en het doet ook geen recht aan de feitelijke situatie.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder toegelicht dat [de minderjarige] inmiddels al naar groep 8 gaat en tegen haar zegt dat hij niets meer met zijn vader te maken wil hebben. Hij wil niet over zijn vader praten en dat komt volgens haar omdat de vader geen interesse in hem toont en de vader tijdens eerdere omgang is uitgevallen tegen [de minderjarige] . Hoewel de moeder zich inspant om de vader te informeren lukt het haar niet de vader te betrekken bij [de minderjarige] . De vader is niet meer op de hoogte van de situatie van [de minderjarige] en kan niet weloverwogen over hem meebeslissen. Het is voor de moeder psychisch een enorme belasting om steeds achter de vader aan te moeten lopen en toestemming te moeten vragen voor relevante beslissingen terwijl de vader zich daarvoor niet interesseert.
5.4
De vertegenwoordiger van de raad heeft tijdens de behandeling in hoger beroep het advies van de raad in eerste aanleg dat er geen argumenten zijn waaruit moet worden afgeleid dat [de minderjarige] klem of verloren raakt bijgesteld. Inmiddels is volgens de raad gebleken dat de vader de verantwoordelijkheid van het gezag niet kan invullen. Daar komt in de praktijk niets van terecht en daarom adviseert de raad thans het verzoek van de moeder toe te wijzen.
5.5
Het hof is van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat het verzoek van de moeder om te bepalen dat het gezag haar voortaan alleen toekomt in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. De vader heeft het advies van de rechtbank om hulp en begeleiding bij de omgang te gaan zoeken niet opgevolgd en geen uitvoering gegeven aan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. Daarbij was ook vermeld dat de vader de mogelijkheid heeft om te kijken bij sportwedstrijden van [de minderjarige] , maar ook van die mogelijkheid heeft de vader volgens de moeder geen gebruik gemaakt. Ter zitting heeft de moeder meegedeeld dat de vader ook niet reageert op e-mails die zij aan hem stuurt met informatie over [de minderjarige] . Het betreft dan onder meer schoolrapporten en informatie over activiteiten op school. Het werkt belemmerend voor de moeder en [de minderjarige] dat de vader nergens op reageert. Uit de verslaglegging van de medewerker verbonden aan [D] volgt dat vader tijdens de omgang onvoldoende kan aansluiten bij de belevingswereld van [de minderjarige] , dat de vader moeite heeft met het aanleren van opvoedingsvaardigheden en dat compassie naar elkaar tonen moeizaam verloopt. Nu de vader sinds de bestreden beschikking geen betrokkenheid heeft getoond en er kennelijk sprake is van beperkingen bij de vader, komt het hof evenals de raad tot de conclusie dat de vader niet in staat is om uitvoering te geven aan het gezamenlijk gezag. De vader heeft geen zicht (meer) op de ontwikkeling van [de minderjarige] , diens belevingswereld en behoeften. Het gezamenlijk gezag doet ook geen recht aan de feitelijke situatie, inhoudende dat de moeder alle zaken rondom [de minderjarige] alleen moet regelen.
5.6
Op grond van het vorenstaande slaagt de grief van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, daarom vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 september 2018, voor wat betreft het gezag over [de minderjarige] , en in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders en bepaalt dat het gezag over [de minderjarige] voortaan aan de moeder toekomt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E.B. Knottnerus en L. Hamer, bijgestaan door de griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. E.B. Knottnerus, en is op 10 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.