In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen, omdat de vader niet in staat was om zijn verantwoordelijkheden als ouder waar te nemen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, maar de moeder ging in hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 augustus 2019 was de vader niet verschenen, ondanks dat hij op de hoogte was gesteld van de zitting. De moeder heeft aangegeven dat er sinds 20 december 2017 geen contact meer is geweest tussen de vader en het kind, en dat de vader geen interesse toont in de ontwikkeling van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in hoger beroep geadviseerd om het verzoek van de moeder toe te wijzen, omdat de vader niet in staat is om zijn rol als ouder te vervullen.
Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat het in het belang van het kind noodzakelijk is om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De vader heeft geen uitvoering gegeven aan de eerder vastgestelde omgangsregeling en toont geen betrokkenheid bij het leven van het kind. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat het gezag voortaan aan de moeder toekomt, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.