ECLI:NL:GHARL:2019:7356

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
200.243.910
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie met terugwerkende kracht en herstel omissie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen, maar de rechtbank Midden-Nederland had dit verzoek afgewezen. De vrouw was van mening dat er een relevante wijziging van omstandigheden had plaatsgevonden, waardoor de kinderalimentatie niet langer nodig was. Het hof oordeelde dat de vrouw in haar verzoekschrift in eerste aanleg per abuis geen ingangsdatum had genoemd voor de nihilstelling van de kinderalimentatie. In hoger beroep heeft zij alsnog verzocht om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen, wat het hof heeft toegestaan. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw sinds 1 april 2017 alle kosten van de minderjarige voor haar rekening heeft genomen en dat de man, die tot dat moment kinderalimentatie ontving, geen extra kosten heeft gemaakt die niet door de ontvangen bijdragen gedekt werden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de kinderalimentatie met ingang van 1 april 2017 op nihil gesteld. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure betrekking had op de bijdrage aan hun kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.243.910
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 453206)
beschikking van 10 september 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A]
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.H. Zijlstra te Soest,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Ettaia te Zeist.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 augustus 2018;
  • het verweerschrift met producties, en
  • journaalberichten van mr. Zijlstra van 27 februari 2019 en 4 juli 2019, beide met productie(s).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 16 juli 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 8 april 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 8 juni 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2006 te [C] .
3.3.
In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de man heeft en dat de vrouw met ingang van 8 april 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (verder ook: de kinderalimentatie) € 113,- per maand en met ingang van de dag van de levering van de voormalige echtelijke woning aan kinderalimentatie € 142,- per maand aan de man zal voldoen.
3.4.
Bij beschikking van 21 maart 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de kinderrechter), [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 8 december 2017 tot 21 juni 2018.
3.5.
Bij beschikking van 18 januari 2017 heeft de kinderrechter (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vrouw voor de duur van vier weken. Deze machtiging is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 8 december 2017 tot uiterlijk 21 juni 2018.
3.6.
Bij beschikking van 13 oktober 2017 heeft de kinderrechter een eerder vastgestelde zorgregeling gewijzigd en bepaald dat de vader omgang met [de minderjarige] heeft in het omgangshuis en eenmaal per week bij het sporten van [de minderjarige] komt kijken.
3.7.
Bij beschikking van 16 februari 2018 heeft de rechtbank de vrouw belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] en bepaald dat [de minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats heeft bij haar.
3.8.
[de minderjarige] woont sinds 18 januari 2017 bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij – de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 9 mei 2018 heeft de rechtbank de echtscheidingsbeschikking van 8 april 2015 gewijzigd, de kinderalimentatie met ingang van 9 mei 2018 op nihil gesteld, het meer of anders verzochte afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
4.2.
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 mei 2018. Deze grieven zien op de ingangsdatum van de nihilstelling van de kinderalimentatie. De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de echtscheidingsbeschikking van 8 april 2015 te wijzigen en te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 april 2017 (althans een datum gelegen vóór deze datum, die het hof juist oordeelt) niet langer is gehouden kinderalimentatie aan de man te voldoen, kosten rechtens.
4.3.
De man voert verweer en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw in hoger beroep af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat de door de vrouw te betalen kinderalimentatie op nihil gesteld moet worden.
5.2.
Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum van de nihilstelling. De man stelt zich allereerst op het standpunt dat de vrouw niet voor het eerst in hoger beroep nihilstelling van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht kan verzoeken.
5.3.
Het hof oordeelt als volgt. Uit de processtukken blijkt dat de vrouw in haar verzoekschrift in eerste aanleg heeft gemotiveerd waarom van een ingangsdatum in het verleden moet worden uitgegaan. Zij heeft echter per abuis in het petitum van haar verzoek geen ingangsdatum genoemd. In hoger beroep heeft de vrouw daarom alsnog nihilstelling van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht verzocht.
Het hoger beroep dient er mede toe eventuele omissies te herstellen die in eerste aanleg zijn begaan. De man, die zich in eerste aanleg heeft gerefereerd, is in hoger beroep in de gelegenheid is gesteld op het verzoek van de vrouw te reageren. Daarmee is recht gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor en kan de vrouw in haar verzoek worden ontvangen.
5.4.
Als de rechter een alimentatieverplichting oplegt, wijzigt of laat eindigen, dan heeft hij grote vrijheid bij het bepalen van de ingangsdatum. De –gewijzigde– verplichting kan ingaan op de datum dat
  • de omstandigheden wijzigden,
  • de wederpartij die wijziging vernam of had kunnen vernemen,
  • het inleidend processtuk werd ingediend of
  • de beslissing wordt uitgesproken.
Ook een andere datum is mogelijk, maar de rechter moet in elk geval behoedzaam omgaan met deze beslissingsvrijheid als een wijziging met terugwerkende kracht ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde omdat die daardoor zou moeten terugbetalen wat in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Dat geldt ook voor de rechter in hoger beroep als die een in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage verlaagt of op nihil bepaalt.
5.5.
Vast staat dat [de minderjarige] met ingang van 18 januari 2017 bij de vrouw is gaan wonen, dat de vrouw tot 1 april 2017 de aan haar opgelegde kinderalimentatie heeft voldaan en dat de man tot 1 juli 2017 de kinderbijslag heeft ontvangen.
De man stelt dat hij, ook nadat [de minderjarige] bij de vrouw is gaan wonen, kosten voor [de minderjarige] is blijven voldoen. Ter zitting in hoger beroep heeft de man deze kosten nader gespecificeerd en verklaard dat hij de ouderbijdrage van € 50,- voor [de minderjarige] heeft betaald, dat hij kosten heeft gemaakt voor cadeautjes en dat hij de verzekeringen van [de minderjarige] is blijven doorbetalen.
5.6.
Het hof oordeelt als volgt.
De kosten in de verzorging en opvoeding van een kind worden gedekt door de bijdrage van beide ouders in de kosten van het kind en de te ontvangen kinderbijslag. Naar het oordeel van het hof kunnen de door de man gestelde kosten worden gedekt door de door hem ontvangen kinderalimentatie tot 1 april 2017 en de door hem ontvangen bedragen aan kinderbijslag tot 1 juli 2017. Van uitgaven die deze ontvangen bijdragen te boven gaan is het hof, bij gebrek aan een nadere onderbouwing van de gemaakte kosten, niet gebleken. Gelet op het voorgaande en het feit dat de vrouw sinds (in ieder geval) 1 april 2017 alle kosten van [de minderjarige] voor haar rekening heeft genomen, ziet het hof aanleiding de kinderalimentatie met ingang van 1 april 2017 op nihil te stellen.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan hun kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 mei 2018, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 april 2015 ten aanzien van de kinderalimentatie en stelt de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , geboren [in] 2006 te [C] op nihil met ingang van 1 april 2017;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, A. Smeeïng-van Hees en H. Phaff, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 10 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.