ECLI:NL:GHARL:2019:7341

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
200.249.879/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure tegen assurantietussenpersoon

In deze zaak heeft [appellant] op 24 juni 2019 een verzoekschrift ingediend bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een eerder gevoerde procedure tegen de Coöperatieve Rabobank U.A., waarin [appellant] stelt dat de Rabobank als assurantietussenpersoon niet adequaat heeft geadviseerd over de verzekeringen van zijn gebouwen. Tijdens een zware storm in 2016 heeft [appellant] schade aan zijn gebouwen opgelopen, maar de verzekeraar weigerde dekking omdat er geen aanvullende verzekering voor hagelschade was afgesloten. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de vordering van [appellant] afgewezen, waarop hij in hoger beroep is gegaan.

Rabobank heeft in deze procedure geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [appellant] voor een voorlopig getuigenverhoor. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake is van misbruik van recht of strijdigheid met de goede procesorde. Ook zijn er geen andere zwaarwegende belangen die aan de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het hof heeft daarom besloten om het verzoek van [appellant] toe te wijzen en een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Dit verhoor zal plaatsvinden ten overstaan van mr. C.G. ter Veer, die als raadsheer-commissaris is benoemd. De exacte datum en tijd van het verhoor zullen later worden vastgesteld, nadat [appellant] de verhinderdagen van alle betrokken partijen en getuigen heeft doorgegeven aan de griffie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.249.879/02
beschikking van 20 augustus 2019
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. H.E. de Leeuw-Blokland,
tegen:
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
belanghebbende,
hierna: Rabobank,
advocaat: mr. K.M. Kole.

1.Het verloop van het geding

1.1
Bij op 24 juni 2019 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift heeft [appellant] het hof verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, met bepaling van datum, tijd en plaats waarop de verhoren zullen plaatsvinden.
1.2
Bij fax van 12 juli 2019 heeft Rabobank bericht dat zij geen verweer voert tegen het verzoek van [appellant] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor en dat zij geen behoefte heeft aan een mondelinge behandeling. [appellant] heeft mondeling aan de griffie van het hof meegedeeld eveneens af te zien van een mondelinge behandeling. Gelet daarop heeft het hof beslist de zaak op de stukken af te doen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
[appellant] exploiteert een [bedrijf] . De gebouwen van [appellant] zijn verzekerd voor brand- en stormschade, maar zijn niet aanvullend verzekerd voor hagelschade. Toen tijdens een zware storm in 2016 hagelschade ontstond aan de gebouwen van [appellant] heeft de verzekeraar dekking geweigerd. [appellant] verwijt Rabobank dat zij niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon heeft gehandeld door hem niet adequaat te adviseren en te informeren over de verzekeringen en over de risico’s van het niet verzekeren van aanvullende dekking (waaronder hageldekking). [appellant] meent dat Rabobank daarom aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door het ontbreken van verzekeringsdekking. In een procedure tussen [appellant] enerzijds en Rabobank anderzijds heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bij vonnis van 28 juni 2018 de vordering van [appellant] afgewezen. Van dit vonnis is [appellant] in hoger beroep gekomen bij dit hof. De zaak is in behandeling onder zaaknummer 200.249.879/01. In het kader van die procedure heeft [appellant] het hof verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
2.2
[appellant] wenst getuigen te doen horen over de feiten en de (advies)gesprekken die met Rabobank zijn gevoerd in het kader van het verzekeren van zijn gebouwen. Volgens [appellant] zal dit hem in staat stellen om zijn positie bij voortzetting van de procedure beter te kunnen beoordelen en om getuigenbewijs te verzamelen. Onder punt 12 tot en met 21 van het verzoekschrift heeft [appellant] toegelicht over welke feiten de afzonderlijke getuigen kunnen verklaren. Het verzoek ziet op het doen laten horen van de volgende drie getuigen (waarbij [appellant] zich het recht heeft voorbehouden om nog nadere getuigen voor te dragen):
1. [getuige 1] , wonende te [woonplaats] ;
2. [getuige 2] , wonende te [woonplaats] , en;
3. [getuige 3] , wonende te [woonplaats] .
2.3
Rabobank heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [appellant] op grond waarvan het hof het verzoek zou moeten afwijzen. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] met het indienen van het verzoek misbruik maakt van recht of dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde. Van andere zwaarwegende belangen die aan toewijzing van het verzoek in de weg zouden staan, is het hof verder niet gebleken.
2.4
Gelet op het voorgaande is het verzoek van [appellant] toewijsbaar.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
beveelt een voorlopig getuigenverhoor;
bepaalt dat het verhoor van de getuigen zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. C.G. ter Veer, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze vast te stellen datum en tijdstip;
bepaalt dat de zaak wordt aangehouden tot
3 september 2019om [appellant] in de gelegenheid te stellen de verhinderdata van alle partijen en die van de in rov. 2.2 genoemde getuigen voor de periode van
1 november 2019 tot en met 1 januari 2020schriftelijk door te geven aan de rekestengriffie van dit hof (Postbus 9030, 6800 EM te Arnhem), waarna datum en tijdstip van de verhoren door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. ter Veer, J.H. Lieber en C.J.H.G. Bronzwaer, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. J.H. Lieber en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 augustus 2019.