In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurder, aangeduid als [appellante], en de verhuurder, Stichting Christelijke Woongroep Marenland. De huurder vordert een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van psychische klachten die zij ervaart door onveiligheidsgevoelens, omdat haar woning zich in het aardbevingsgebied van Groningen bevindt. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 10 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hof het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 27 februari 2018 bekrachtigde. De kantonrechter had de vorderingen van de huurder afgewezen, omdat niet was gebleken dat de gebreken aan de woning, zoals scheuren in de muren en problemen met de kozijnen, een wezenlijke aantasting van het huurgenot opleverden. Het hof oordeelde dat de verhuurder niet aansprakelijk was voor de psychische schade die de huurder claimde, aangezien de aardbevingen en de staat van de woning niet aan de verhuurder konden worden toegerekend. De huurder had eerder al een vordering ingesteld die was afgewezen, en het hof concludeerde dat de huurder niet had aangetoond dat de gebreken aan de woning een verlaging van de huurprijs rechtvaardigden. De huurder werd in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.