In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013. De inspecteur had de aftrek van scholingsuitgaven van belanghebbende gecorrigeerd, omdat hij van mening was dat deze uitgaven niet op belanghebbende hadden gedrukt. Belanghebbende had in zijn aangifte een bedrag van € 8.900 aan scholingsuitgaven opgevoerd, dat hij had betaald uit een beëindigingsvergoeding van het UWV. De inspecteur stelde dat er geen nieuw feit was dat de navordering rechtvaardigde, terwijl belanghebbende betoogde dat de inspecteur had moeten twijfelen aan de juistheid van de aangifte vanwege de aanzienlijke wijzigingen ten opzichte van eerdere jaren.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de inspecteur niet in gebreke was gebleven door de aangifte niet te corrigeren. De inspecteur had geen reden om aan de juistheid van de aangifte te twijfelen, omdat het mogelijk was dat belanghebbende de scholingsuitgaven zelf had bekostigd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 29 januari 2019, en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.