Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
16 oktober 2018. Aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep verder als onweersproken vast staat, gaat het om het volgende.
Artikel 9. Einde
9.1 De overeenkomst wordt beëindigd:(…)
Artikel 11. Gevolgen van beëindiging (...)
Mijn werkzaamheden bij jou in [B] op de maandagen wil ik beëindigen per 1 december 2017 of zoveel eerder als mogelijk. Ik ga mijn werkzaamheden op maandag voortzetten in [A] . Volgens contract geldt een opzegtermijn van twee maanden.
Zoals overeengekomen blijf ik de dinsdagen en donderdagen in [C] werken.
Met vriendelijke groet,
[appellante] .”
We hebben een contract waarin is vastgelegd dat je op maandag, dinsdag en donderdag in [B] werkt. De opzegtermijn van het contract is 2 maanden.
“Beste [geïntimeerde] ,
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
21 november 2017, de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van de procedure.
De kantonrechter heeft in de omstandigheden van het geval evenwel aanleiding gezien de boete te matigen en heeft [geïntimeerde] bij uitvoerbaar verklaard vonnis van 16 oktober 2018, verbeterd bij vonnis van 6 november 2018, veroordeeld tot betaling van en bedrag van
€ 1.000,- vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 mei 2018 (de dag der dagvaarding) alsmede tot betaling een bedrag van € 150,- aan buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn gecompenseerd.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
a. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 5.000,-, te vermeerderen met wettelijke
grieven 1 tot en met 6zijn gericht tegen de matiging van de boete en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
1) Partijen hebben gebruik gemaakt van een modelovereenkomst met een standaard boetebeding waarvan gesteld noch gebleken is dat daarover is onderhandeld;
2) [appellante] heeft geen aanwijsbare schade geleden als gevolg van het versturen van het bericht van 27 oktober 2017: [appellante] stelt wel dat zij reputatieschade heeft ondervonden, maar zij heeft verklaard dat Lodewijkveste het bericht vrij lichtzinnig heeft opgevat, terwijl het bericht niet bestemd was voor verdere verspreiding. [appellante] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die de angst voor een smet op haar blazoen rechtvaardigen;
3) [geïntimeerde] heeft na de e-mail van [appellante] van 27 oktober 2017 waarin zij wijst op artikel 11.3 niet opnieuw contact opgenomen met Lodewijkveste;
De kantonrechter heeft de omstandigheid dat [D] , voorafgaand aan het invullen van het webformulier al een aantal malen telefonisch contact had gezocht, ten onrechte niet in de beoordeling betrokken. Het boetebeding is geen standaard onderdeel van het modelcontract, maar is een optionele bepaling, die op voorstel van [geïntimeerde] in de overeenkomst is opgenomen. Dat partijen niet over (de hoogte van) het boetebeding hebben onderhandeld, is niet relevant. [geïntimeerde] is eigenaar van twee grote tandartsenpraktijken en behoeft niet de extra bescherming van de matigingsbevoegdheid. De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat Lodewijkveste de actie van [D] vrij lichtzinnig opvatte. Dat neemt namelijk niet weg dat zoiets sporen nalaat in de relatie tussen [appellante] en Lodewijkveste. [geïntimeerde] heeft doelbewust reputatieschade beoogd. Uit het bericht kon worden opgemaakt dat [geïntimeerde] zich op het standpunt stelt dat [appellante] haar afspraken niet nakomt. Dat had ertoe kunnen leiden dat Lodewijkveste had kunnen menen dat [appellante] onbetrouwbaar was en van een samenwerking met haar had afgezien. Dat boete en schade uiteenlopen, is onvoldoende voor matiging. De boete heeft vanwege het grote belang van vertrouwelijkheid en geheimhouding in de tandartsenbranche een
kunnenleiden dat Lodewijkveste had afgezien van samenwerking met haar, maar vast staat dat die mogelijkheid zich niet heeft gerealiseerd. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat anderen dan Lodewijkveste kennis hebben kunnen nemen van genoemd bericht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat [appellante] daadwerkelijk schade heeft geleden door het verzenden van genoemd bericht. Aan het bewijsaanbod van [appellante] gaat het hof voorbij, nu zij geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden.
6.Slotsom
7.De beslissing
Het gerechtshof:
bepaalt dat [geïntimeerde] de wettelijke rente verschuldigd is met ingang van 21 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
3 september 2019.