Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
De huwelijkse voorwaarden houden onder meer het volgende in:
2. Uitsluiting huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschapTussen de echtgenoten bestaat geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap.
- ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed;
- faillissement van de schuldenaar;
- surseance van betaling van de schuldenaar;
- het op de schuldenaar van toepassing worden van een regeling in het kader van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
"
Nemen in aanmerking:(…)
"
9. Duur van de rechten van gebruik en bewoning
4.De omvang van het geschil
I. de man te veroordelen om aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving
In het principaal hoger beroep:
5.De motivering van de beslissingDe overeenkomst tussen partijen: vaststellingsovereenkomst?
14 september 2018, waar op pagina 11 staat vermeld dat de man en de vrouw verklaren dat na het vestigen van de rechten van gebruik en bewoning zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben op grond van eventuele pensioenaanspraken, verrekenbedingen, verrekeningen, alimentatie of anderszins, en ook het echtscheidingsconvenant waarin, na de diverse afspraken over de partneralimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, is opgenomen dat partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben. Hoewel in beginsel ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat een overeenkomst is gesloten medebepalend kunnen zijn voor de uitleg van die overeenkomst, maakt de omstandigheid dat de communicatie tussen partijen nadien verstoord is geraakt, waardoor de vrouw spijt heeft gekregen van de afspraken die zij heeft gemaakt, niet dat het hof anders oordeelt over de aard van de door partijen gesloten overeenkomst. Het hof is dan ook op grond van het vorenstaande van oordeel dat de overeenkomst van partijen van 24 augustus 2018 een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW betreft.
Vernietiging van de overeenkomst van partijen?
* Artikel 6:228 BW
* Artikel 3:196 BW
* Derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid
Conclusie
6.De beslissing
13 september 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
M. Weissink, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 3 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.