ECLI:NL:GHARL:2019:7242

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
200258477
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing bewind en ambtshalve terugverwijzing naar kantonrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de opheffing van het bewind over de goederen van verzoeker [verzoeker1]. De kantonrechter had eerder, op 31 januari 2019, het bewind opgeheven, maar verzoekers, waaronder de vader van [verzoeker1], hebben hiertegen grieven ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de vader onvoldoende heeft meegewerkt aan de vereiste financiële verantwoording en dat er geen duidelijkheid is over de financiële situatie van [verzoeker1]. Het hof oordeelt dat de noodzaak tot onderbewindstelling nog steeds bestaat, gezien de geestelijke en lichamelijke toestand van [verzoeker1]. Daarom heeft het hof de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het bewind over de goederen van [verzoeker1] hersteld, met de vader als voorlopig bewindvoerder. Echter, gezien de tekortkomingen van de vader in zijn rol, heeft het hof de zaak terugverwezen naar de kantonrechter voor de benoeming van een professionele bewindvoerder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.258.477
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 7484596)
beschikking van 5 september 2019
inzake
[verzoeker1],
[verzoekster2]en
[verzoeker3] ,
allen wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder respectievelijk: [verzoeker1] , de moeder en de vader en/of gezamenlijk: verzoekers,
advocaat: mr. M.C. Vermeul te Utrecht,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de zus],
wonende te [B] ,
verder: de zus,
en
[de broer],
wonende te [A] ,
verder: de broer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 januari 2019 (verder: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 25 april 2019, en
  • een brief van de zus en de broer van 28 mei 2019, ingekomen op 4 juni 2019.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 6 augustus 2019 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Verder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.
3. De feiten
3.1.
[verzoeker1] is geboren [in] 1995 te [A] .
3.2.
Bij beschikking van 7 oktober 2013 heeft de kantonrechter bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker1] en de vader benoemd tot bewindvoerder. Voorts heeft de kantonrechter ten behoeve van [verzoeker1] een mentorschap ingesteld en de vader benoemd tot mentor.
3.3.
Bij brieven van 22 december 2014, 28 januari 2015, 1 juli 2015 en 29 december 2015 heeft de rechtbank een boedelbeschrijving en ontbrekende stukken opgevraagd bij de bewindvoerder. Aan die verzoeken heeft de vader geen gehoor gegeven.
3.4.
Op 6 april 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. Afgesproken is dat de vader alsnog de gevraagde stukken zou overleggen. Om welke stukken het ging is bij brief van 11 april 2017 door de kantonrechter aan de vader bevestigd. De kantonrechter heeft de vader er op gewezen dat hij bij het uitblijven van de stukken zal worden ontslagen als bewindvoerder en dat een professioneel bewindvoerder zal worden aangesteld.
3.5.
Bij brief van 11 augustus 2017 is aan de vader bericht dat de kantonrechter voornemens is het bewind op te heffen vanwege de onwerkbaarheid. De vader heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op die brief te reageren.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het bewind over de goederen van [verzoeker1] opgeheven per 15 februari 2019.
4.2.
Verzoekers zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. Verzoekers verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de onderbewindstelling van [verzoeker1] met ingang van 15 februari 2019 van kracht is gebleven met de vader als bewindvoerder en dat (voor zover nodig) de vader in de gelegenheid wordt gesteld om aanvullende financiële stukken bij de kantonrechter in te dienen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
5.2.
Verzoekers voeren aan dat [verzoeker1] groot belang heeft bij een onderbewindstelling. [verzoeker1] is niet in staat om zelf zijn financiële belangen te behartigen.
De vader heeft de informatie die is gevraagd bij de onder 3.3 genoemde brieven van 22 december 2014, 28 januari 2015, 1 juli 2015 en 29 december 2015 bij de kantonrechter ingediend.
Verzoekers hebben de onder 3.5 genoemde brief van 11 augustus 2017 nietontvangen, de onder 3.4 genoemde brief van 11 april 2017 wel. De vader heeft daarop de gevraagde stukken omstreeks 24 april 2017 per post bij de kantonrechter ingediend. Omdat de stukken niet in goede orde waren ontvangen heeft de vader de stukken nogmaals per post ingediend. Toen de stukken opnieuw niet in goede orde ontvangen bleken te zijn, heeft de vader de stukken per e-mail aan de rechtbank toegezonden. De goede ontvangst daarvan is per e-mail aan de vader bevestigd op 14 augustus 2017.
De bestreden beschikking komt voor verzoekers dan ook als een verrassing. De onderbewindstelling van [verzoeker1] is ten onrechte opgeheven, want de vader heeft voldoende meegewerkt als bewindvoerder.
Er wordt veel waarde gehecht aan de boedelbeschrijving van de bezittingen van [verzoeker1] , maar [verzoeker1] bezit niet veel. Hij woont bij de vader en de moeder. Hij heeft een eigen kamer met een bed, een kledingkast en wat persoonlijke bezittingen, zoals kleding en dergelijke. [verzoeker1] heeft een fiets en twee bankrekeningen bij ING Bank (een spaarrekening en een betaalrekening). Beide bankrekeningen hebben een klein positief saldo. In september 2018 heeft [verzoeker1] een scooter aangeschaft van € 1.000,-. Hij ontvangt maandelijks een Wajong-uitkering van € 980,- netto en zorgtoeslag.
De vader heeft geen oproep van een professionele bewindvoerder ontvangen. Een professionele bewindvoerder is voor [verzoeker1] ook geen alternatief. Hij zal daarnaar niet luisteren of daarmee samenwerken. Dit heeft te maken met zijn problematiek. De vader en de moeder zijn de enige personen naar wie [verzoeker1] luistert met betrekking tot zijn financiële zaken.
5.3.
De zus en de broer voeren geen verweer tegen het door verzoekers ingestelde verzoek in hoger beroep. Zij willen graag dat de goederen van [verzoeker1] onder bewind van de vader blijven staan.
5.4.
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan of dat anderszins is gebleken dat de noodzaak tot onderbewindstelling niet meer bestaat of dat voortzetting van het bewind niet langer zinvol is. [verzoeker1] is als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand duurzaam niet in staat om ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Daarom dient het bewind over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker1] te worden voortgezet.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen met ingang van de datum van deze beschikking van het hof en de vader voorlopig benoemen tot bewindvoerder van [verzoeker1] . Nu echter gebleken is dat de vader heeft verzuimd om ondanks verzoeken daartoe (op een juiste wijze) rekening en verantwoording af te leggen aan de kantonrechter, waardoor er geen volledig zicht is gekomen op de financiële situatie van [verzoeker1] , zal het hof de zaak ambtshalve terugwijzen naar de kantonrechter voor de benoeming van een professionele bewindvoerder. Het staat namelijk niet vast dat [verzoeker1] niet met een professioneel bewindvoerder zal samenwerken of niet naar een professioneel bewindvoerder zal luisteren. De enkele mededeling van verzoekers is onvoldoende om die conclusie(s) te trekken.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 januari 2019 tot heden;
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 januari 2019 vanaf heden en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt met ingang van de datum van deze beschikking een bewind in over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker1] voornoemd;
benoemt met ingang van de datum van deze uitspraak [verzoeker3] tot tijdelijke bewindvoerder;
wijst de zaak terug naar de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, voor de benoeming van een professionele bewindvoerder ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, A. Smeeïng-van Hees en R. Feunekes en is op 5 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.