ECLI:NL:GHARL:2019:7213

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
200.227.860
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake koopovereenkomst woning en matiging contractuele boete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een koopovereenkomst voor een woning. De appellant, wonende te [A], heeft in eerste aanleg als gedaagde gefungeerd en wordt vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Teune. De geïntimeerden, [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], wonende te [B], Duitsland, zijn de eisers in eerste aanleg en worden vertegenwoordigd door advocaat mr. T.P. Boer. De zaak betreft de terhandstelling van de koopovereenkomst per e-mail en de vraag of de appellant de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Het hof heeft vastgesteld dat de partijen vanaf augustus 2015 hebben onderhandeld over de aankoop van de woning en dat de makelaar op 15 november 2015 een concept koopovereenkomst per e-mail heeft toegestuurd. De appellant heeft de overeenkomst op 20 november 2015 ondertekend en teruggestuurd, maar heeft later aangevoerd dat hij geen bankgarantie kon krijgen en heeft verzocht om ontbinding van de koopovereenkomst. De geïntimeerden hebben de appellant in gebreke gesteld voor het niet betalen van de waarborgsom en hebben een boete van € 34.000,00 geëist. De rechtbank heeft de vordering toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de vraag behandeld of de e-mail met de getekende overeenkomst daadwerkelijk is verzonden en ontvangen. Het hof heeft geoordeeld dat de bewijslast voor de terhandstelling bij de geïntimeerden ligt en heeft hen toegelaten om bewijs te leveren van de verzending en ontvangst van de e-mail. Het hof heeft verder overwogen dat indien de geïntimeerden niet slagen in het bewijs, de koopovereenkomst door de appellant is ontbonden. Indien het bewijs wel wordt geleverd, is de appellant in beginsel de contractuele boete verschuldigd, maar kan hij een beroep doen op matiging van de boete. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.227.860
(zaaknummer rechtbank C/05/308547/HZ ZA 16-381)
arrest van 3 september 2019
in de zaak van
[appellant]
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A. Teune te Harderwijk,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

en
2.
[geïntimeerde2],
wonende te [B] , Duitsland,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna (gezamenlijk in mannelijk enkelvoud): [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. T.P. Boer te Arnhem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 2 januari 2018 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 2 januari 2018;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- de akte uitlaten, van [appellant] ;
- de antwoordakte van [geïntimeerden] c.s..
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2.2.
Partijen hebben vanaf augustus 2015 onderhandeld over de aankoop van de woning aan de [a-straat 1] te [A] door [appellant] . [geïntimeerden] c.s. werd daarbij bijgestaan door De Opbodmakelaar te Elst, hierna ook: de makelaar.
2.3.
Op 15 november 2015 heeft de makelaar aan [appellant] per e-mail in een pdf-bestand een concept koopovereenkomst toegestuurd met het verzoek deze overeenkomst te printen en getekend aan hem terug te sturen. Op 20 november 2015 heeft [appellant] per e-mail de door hem geparafeerde, ondertekende en op 20 november 2015 gedateerde koopovereenkomst aan de makelaar teruggestuurd. Hij vermeldt in de begeleidende e-mail dat hij de overeenkomst ook per post heeft verstuurd. In de overeenkomst heeft [appellant] enkele wijzigingen aangebracht. Zo heeft hij de naam van zijn echtgenote doorgehaald, waardoor hij volgens deze overeenkomst de enige koper is.
2.4.
Omstreeks 11 januari 2016 heeft de makelaar bij [appellant] erop aangedrongen de in de koopovereenkomst vastgelegde waarborgsom bij de notaris te storten.
2.5.
Bij brief van 11 januari 2016 heeft [appellant] aan de makelaar geschreven:
“[…]
Betreft: koopovereenkomst [a-straat 1] [A] en ontbindende voorwaarde financiering.
[…]
Zoals u medegedeeld heb ik (nog) geen bankgarantie en financiering kunnen krijgen, dit vanwege veranderende en negatieve omstandigheden. We zijn er druk doende mee maar vanwege zakelijke en financiële problemen zal het zeker enkele maanden duren.
Ik verzoek of om de termijn te verlengen met 3 maanden of om ontbinding van de koopovereenkomst. […]”
2.6.
Bij aangetekend verstuurde brief van 12 januari 2016 heeft de makelaar [appellant] namens [geïntimeerden] c.s. in gebreke gesteld voor wat betreft de betaling van de waarborgsom en hem in de gelegenheid gesteld de overeenkomst alsnog na te komen.
2.7.
Art. 11 lid 3 van de koopovereenkomst luidt als volgt:

Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de koopovereenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in artikel 11.1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie pro mille (3%o) van de koopsom met een maximum van tien procent (10%) van de koopsom, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
2.8.
Bij brief van 21 juli 2016 is [appellant] namens [geïntimeerden] c.s. gesommeerd tot betaling van de boete van € 34.000,00. [appellant] heeft aan deze sommatie geen gevolg gegeven.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[geïntimeerden] c.s. heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd dat de rechtbank [appellant] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om binnen acht dagen na dagtekening respectievelijk na de betekening van het vonnis de contractueel overeengekomen boete van € 34.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten.
3.2.
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 augustus 2017 de vordering toegewezen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg woonde [geïntimeerden] c.s. in Portugal. Gelet op dat internationale aspect moet de rechter ambtshalve de rechtsmacht van de Nederlandse rechter vaststellen. Aangezien de gedaagde, [appellant] , op dat moment in Nederland woonde is de Nederlandse rechter bevoegd (op grond van artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken).
4.2.
[appellant] voert als verweer tegen de vordering aan dat de getekende overeenkomst hem niet ter hand is gesteld, zodat hij de overeenkomst binnen de bedenktijd van artikel 7:2 BW heeft ontbonden. [geïntimeerden] c.s. voert aan dat de getekende overeenkomst als bijlage bij een e-mail van de makelaar op 3 december 2015 aan [appellant] is verzonden. De rechtbank heeft het verweer van Wassinkverworpen.
4.3.
Artikel 7:2 lid 1 en 2 BW luidt (voor zover relevant):
1.
De koop van een tot bewoning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan wordt, indien de koper een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, schriftelijk aangegaan.
2.
De tussen partijen opgemaakte akte of een afschrift daarvan moet aan de koper ter hand worden gesteld, desverlangd tegen afgifte aan de verkoper van een gedateerd ontvangstbewijs. Gedurende drie dagen na deze terhandstelling heeft de koper het recht de koop te ontbinden.
4.4.
Met de meest verstrekkende grief (
grief VI)betoogt [appellant] dat toezending per e-mail van een afschrift van de koopovereenkomst geen “terhandstelling” in de zin van artikel 7:2 lid 2 BW is.
4.5.
In deze zaak communiceerden partijen over en weer per e-mail met elkaar.
Alsde e-mail van de makelaar met daarbij een afschrift van de getekende overeenkomst door [appellant] is ontvangen, is daarmee voldaan aan de wettelijke eis van terhandstelling. De verklaring heeft [appellant] dan immers bereikt (in de zin van artikel 3:37 BW) en [appellant] kon vervolgens over het digitale stuk beschikken. Grief VI slaagt niet.
4.6.
Grieven I tot en met IVzien op de vraag of de e-mail die volgens [geïntimeerden] c.s. door de makelaar op 3 december 2015 (om 10:43) aan [appellant] is verzonden, daadwerkelijk is verzonden en door [appellant] is ontvangen. [appellant] betwist dat deze e-mail is verzonden en dat hij deze e-mail met daarbij de getekende koopovereenkomst heeft ontvangen. Het hof stelt voorop dat de stelplicht en – in geval van gemotiveerde betwisting – de bewijslast van de terhandstelling, te weten van de verzending en ontvangst van de ondertekende koopovereenkomst, op [geïntimeerden] c.s. rust.
4.7.
[geïntimeerden] c.s. verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat de getekende koopovereenkomst is verzonden naar en ontvangen door [appellant] naar een screenprint die hij van zijn makelaar heeft ontvangen. Daarop is een e-mail te zien van de makelaar aan “
Stefan Egon BV” met als bijlage een bestand met als bestandsnaam “
Getekende koopovereenkomst [A] , [a-straat 1] .pdf” en de aanduiding: “
Verzonden: do 3-12-2015 10:43”. Het hof overweegt dat een kopie van een screenprint op zichzelf onvoldoende bewijs oplevert van verzending en ontvangst van de e-mail en de inhoud daarvan. Technisch bewijs voor de verzending en ontvangst van de e-mail, bijvoorbeeld in de vorm van de logs van de desbetreffende e-mailservers is in deze procedure (nog) niet bijgebracht. In dat licht bezien, acht het hof de betwisting door [appellant] van de ontvangst van de e-mail voldoende gemotiveerd; Van [appellant] kan, indien diens verweer juist is, ook niet veel meer dan een blote betwisting worden verlangd.
4.8.
Het hof zal daarom [geïntimeerden] c.s. toelaten te bewijzen dat de e-mail van de makelaar van 3 december 2015 door [appellant] ontvangen is.
4.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden, maar voorshands overweegt het hof als volgt. Met
grief Vstelt [appellant] aan de orde dat
als[appellant] een afschrift heeft ontvangen, dat (gelet op de versie die door [geïntimeerden] c.s. in het geding is gebracht) dan een onleesbare versie moet zijn geweest. Het hof stelt vast dat de versie die door [geïntimeerden] c.s. als productie 1 in eerste aanleg is overgelegd grotendeels niet (goed) leesbaar is. Echter, dat document is, hoewel niet alle bepalingen leesbaar zijn, duidelijk herkenbaar als de koopovereenkomst. Het hof wijst er nog op dat overigens een aanzienlijk beter leesbare versie als productie bij de akte van [geïntimeerden] van 2 juni 2017 in het geding is gebracht en dat [appellant] heeft erkend dat hij die versie als koper heeft ontvangen en geparafeerd. Er (veronderstellenderwijs) van uitgaande dat [appellant] een .pdf document heeft ontvangen, met als bestandsnaam “
Getekende koopovereenkomst [A] , [a-straat 1] .pdf” die ook in de e-mail wordt omschreven als “de overeenkomst” dan moet het ervoor gehouden worden dat de inhoud van de koopovereenkomst duidelijk was voor [appellant] en dan mocht [geïntimeerden] c.s. erop vertrouwen dat [appellant] dat document kennelijk stilzwijgend heeft geaccepteerd als de getekende overeenkomst. Tegenover [geïntimeerden] c.s. kan [appellant] , in de gegeven omstandigheden, zich er niet op beroepen dat het afschrift, zo daar al sprake van is, niet (voldoende) leesbaar is.
4.10.
Indien [geïntimeerden] c.s. niet slaagt in het leveren van het bewijs van verzending en ontvangst van de e-mail, is de koopovereenkomst voor het einde van de bedenktijd (die immers nog niet was gaan lopen) met de brief van 11 januari 2016 ontbonden door [appellant] en dan moet de vordering van [geïntimeerden] c.s. worden afgewezen.
4.11.
Indien [geïntimeerden] c.s. slaagt in het leveren van het bewijs van verzending en ontvangst van de e-mail, is de koopovereenkomst niet rechtsgeldig ontbonden door [appellant] . In dat geval is [appellant] in beginsel de contractuele boete verschuldigd. Het hof komt dan toe aan het beroep op matiging. Matiging van de contractuele boete is slechts aan de orde indien de billijkheid dat klaarblijkelijk eist. Bij de beoordeling van dat beroep kan van belang zijn of en tot welk bedrag [geïntimeerden] c.s. schade heeft geleden heeft doordat [appellant] de koopovereenkomst niet is nagekomen. Dit punt is door [appellant] in
grief VIII(in de memorie van grieven) aan de orde gesteld. De naderhand door [appellant] in de akte ingenomen stelling dat inmiddels de woning is verkocht, is daarom geen nieuwe grief.
Alvorens op het beroep op matiging te beslissen heeft het hof behoefte aan informatie van [geïntimeerden] c.s. over de hoogte van de koopprijs en de datum van ontvangst van de koopprijs van de woning (voorzien van bewijsstukken). Het hof stelt [geïntimeerden] c.s. in de gelegenheid om zich op dit punt uit te laten en de betreffende stukken in het geding te brengen bij de memorie na bewijslevering. [appellant] kan daarop vervolgens bij antwoordmemorie reageren.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
5.1.
laat [geïntimeerden] c.s. toe te bewijzen dat de e-mail van de makelaar van 3 december 2015 door [appellant] ontvangen is;
5.2.
bepaalt dat, indien [geïntimeerden] c.s. schriftelijk bewijs wenst te leveren, hij dat bij akte op de rol van acht weken na arrestdatum) dient te doen;
5.3.
bepaalt dat, indien [geïntimeerden] c.s. dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. P.P.M. Rousseau, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
5.4.
bepaalt dat partijen in persoon bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
5.5.
bepaalt dat [geïntimeerden] c.s. het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 17 september 2019, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
5.6.
bepaalt dat [geïntimeerden] c.s. overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
5.7.
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en P.V. Eijsvoogel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2019.
griffier rolraadsheer