In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen ASR Schadeverzekeringen N.V. en een geïntimeerde die betrokken was bij een schadegeval. Het hof oordeelde dat de verzekerde, [geïntimeerde], de schade opzettelijk had veroorzaakt door zijn auto opzettelijk te water te laten. Het hof baseerde zijn oordeel op de bewijswaardering na het leveren van tegenbewijs door [geïntimeerde]. Ondanks zijn pogingen om het bewijsvermoeden te ontzenuwen, oordeelde het hof dat de verklaringen van [geïntimeerde] inconsistent waren en niet in lijn met de rapportages van CED, die rolproeven had uitgevoerd. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] onrechtmatig had gehandeld jegens ASR, wat leidde tot de uitsluiting van dekking onder de verzekering. ASR werd gerechtigd geacht om de kosten van het toedrachtonderzoek en de bergingskosten, in totaal € 15.710,61, te vorderen van [geïntimeerde]. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank Midden-Nederland en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af, terwijl het hem veroordeelde tot terugbetaling van eerder ontvangen bedragen aan ASR. De proceskosten werden eveneens aan [geïntimeerde] opgelegd.