ECLI:NL:GHARL:2019:7182

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
21-002054-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake schietincident in een café in Nijmegen met onderzoekswensen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2019 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 10 april 2018. De zaak betreft een schietincident in een café in Nijmegen, waarbij de verdachte in hoger beroep is gegaan tegen het eerdere vonnis. Het hof heeft de onderzoekswensen van de verdediging besproken, die onder andere betrekking hebben op forensisch onderzoek naar kogels en RNA-materiaal. Tijdens de zittingen op 20 december 2018 en 22 augustus 2019 heeft de verdediging verschillende verzoeken gedaan voor nader onderzoek, waaronder RNA-onderzoek aan het shirt van het slachtoffer en het opstellen van een aanvullend proces-verbaal over de omstandigheden van het aantreffen van een kogel. Het hof heeft enkele verzoeken toegewezen, zoals het laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal en het benoemen van een deskundige van het NFI voor aanvullend onderzoek naar de kogeldelen. Andere verzoeken, zoals het horen van bepaalde getuigen, zijn afgewezen. Het hof heeft de zaak geschorst voor onbepaalde tijd, met de verwachting dat het onderzoek langer dan een maand zal duren, maar niet langer dan drie maanden. De zaak zal worden hervat op een nog nader te bepalen datum.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002054-18
Uitspraak d.d.: 5 september 2019
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 10 april 2018 met parketnummer 05-780158-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
thans verblijvende in [detentie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 december 2018 en 22 augustus 2019.
Het hof heeft van de zijde van de verdediging kennisgenomen van de volgende stukken:
  • een appelschriftuur van 18 april 2018;
  • een fax van mr. I.N. Weski van 9 augustus 2018;
  • een fax van mr. I.N. Weski van 11 december 2018;
  • een fax van mr. M.M. Koers van 18 december 2018;
  • een e-mail van mr. A.A. Franken van 15 februari 2019;
  • een e-mail van mr. A.A. Franken van 29 april 2019 (met brief van 26 april 2019);
  • een per e-mail verzonden brief van mr. A.A. Franken van 26 juli 2019 met zijn weergave van het verloop van het NFI-gesprek op 18 juli 2019 en met de actuele onderzoekswensen;
  • een e-mail van mr. A.A. Franken van 16 augustus 2019 met een pleitnota (met bijlagen);
  • een aanvullende e-mail van mr. A.A. Franken van 20 augustus 2019 (met informatie over de gezondheid en de toestand van de moeder en de dochter van verdachte).
Van de zijde van het openbaar ministerie heeft het hof op 19 december 2018 en op 21 augustus 2019 reacties op de onderzoekswensen van de verdediging ontvangen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van wat er op de zittingen van 20 december 2018 en 21 augustus 2019 door de verdediging naar voren is gebracht, waarbij mr. A.A. Franken ter terechtzitting van 21 augustus 2019 kenbaar heeft gemaakt wat de actuele stand van de onderzoekswensen van de verdediging is. Ook heeft het hof kennisgenomen van wat er door de advocaat-generaal op de zittingen van 20 december 2018 en 21 augustus 2019 naar voren is gebracht.

Verzoeken van de verdediging tot nader forensisch onderzoek

De raadsman heeft ter terechtzitting van 22 augustus 2019 – conform zijn brief van 26 juli 2019 – verzocht om:
1.
Het voorleggen van de brief van 26 juli 2019 en de pleitaantekeningen van 22 augustus 2019 aan de deskundigen die op 18 juli 2019 bij de bijeenkomst met deskundigen van het NFI aanwezig zijn geweest, teneinde te controleren of de in deze stukken opgenomen verslaglegging een goede weergave vormt van wat er tijdens deze bijeenkomst is besproken.
Ter terechtzitting is het hof gebleken dat de advocaat-generaal het verzoek van de raadsman tot het voorleggen van de brief van 26 juli 2019 reeds in gang heeft gezet. Daarnaast heeft de advocaat-generaal aangegeven dat zij haar weergave van het gesprek zoals opgenomen in haar reactie van 21 augustus 2019 ook aan de op 18 juli 2019 aanwezige deskundigen wil voorleggen. De advocaat-generaal heeft daarbij opgemerkt dat zij de deskundigen tijdens de bijeenkomst op 18 juli 2019 niet heeft horen zeggen dat het beantwoorden van de vraag wie op welk moment met welk wapen in welke richting en dus op wie heeft geschoten in alle gevallen pure speculatie is, zoals de raadsman in zijn pleitaantekeningen van 22 augustus 2019 stelt. Een dergelijke opmerking is volgens de advocaat-generaal alleen gemaakt in het kader van de bespreking van de mogelijkheden van het maken van een video-animatie.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman toe, voor zover aan dit verzoek niet reeds gevolg is gegeven. Gelet op het voorgaande acht het hof het daarnaast geraden dat de advocaat-generaal ook haar weergave van het gesprek zoals opgenomen in haar reactie van 21 augustus 2019 voorlegt aan de op 18 juli 2019 aanwezige deskundigen. Daarbij geldt voor alle voor te leggen stukken dat de deskundigen slechts geacht worden daarop te reageren, voor zover deze stukken een feitelijke weergave bevatten van wat er tijdens de bijeenkomst op 18 juli 2019 is besproken.
2.
Nader RNA-onderzoek aan het shirt van [slachtoffer] en beantwoording van de vraag of er al dan niet conclusies kunnen worden getrokken uit het lichaamsmateriaal dat op de kogel AAIT3977 is aangetroffen.
Ter terechtzitting heeft de raadsman gesteld dat de conclusie van de rechtbank dat de aanwezigheid van leverweefsel, spierweefsel en bloed van [slachtoffer] op kogel AAIT3977 betekent dat dit slachtoffer met deze kogel is doorschoten, niet getrokken kan worden op basis van de forensische onderzoeksbevindingen. Het in dit verband gedane verzoek tot nader RNA-onderzoek aan het shirt van [slachtoffer] is door de raadsman in voorwaardelijke vorm gedaan. Indien alle procespartijen ervan uitgaan dat niet uitsluitend op basis van het aantreffen van RNA-materiaal op de kogel AAIT3977 de conclusie kan worden getrokken dat er sprake is van een doorschot kan dit verzoek komen te vervallen. Indien dit niet het geval is wil de raadsman door middel van nader onderzoek het RNA-materiaal op het shirt vergelijken met het RNA-materiaal op de betreffende kogel, om aan te tonen dat het RNA-materiaal op de kogel terecht kan zijn gekomen via de wond die ook heeft geleid tot de aanwezigheid van RNA-materiaal op het shirt, zodat reeds daarom de door de rechtbank getrokken conclusie onjuist is.
Het hof wil en kan zich op dit moment niet uitspreken over hoe de aanwezigheid van RNA‑materiaal op kogel AAIT3977 en het shirt van [slachtoffer] – al dan niet in combinatie met het overige forensische en andere bewijsmateriaal – na de inhoudelijke behandeling van de zaak door het hof zal worden geïnterpreteerd, maar is van oordeel dat nader RNA-onderzoek niet noodzakelijk is. Zoals volgt uit de verslaglegging van de bijeenkomst met deskundigen van het NFI, zullen er ook na het gevraagde onderzoek meerdere mogelijke oorzaken voor de aanwezigheid van het RNA-materiaal op de kogel blijven bestaan, waaronder de mogelijkheid dat het RNA-materiaal op de kogel terecht is gekomen door het uit een wond vloeien van bloed met weefselmateriaal. Het onderzoek zal dus niet significant meer duidelijkheid opleveren dan er op dit moment is, waarbij het hof opmerkt dat de uiteindelijke selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal aan het hof is voorbehouden. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
3.
Het opstellen van een nader proces-verbaal door de betrokken verbalisant(en), waarin nauwgezet wordt verantwoord waar, onder welke omstandigheden en hoe de kogel AAIT3977 is aangetroffen, waarom die kogel pas op het allerlaatste moment is aangetroffen en welke handelingen zijn verricht – vanaf het moment van de melding – met het lichaam van [slachtoffer] , onder wiens lichaam die kogel zou zijn gevonden.
Het hof acht het noodzakelijk om een aanvullend proces‑verbaal op te laten maken omtrent het aantreffen van kogel AAIT3977. Het hof wijst het verzoek toe en geeft de advocaat-generaal opdracht een aanvullend proces-verbaal te laten opmaken waarin de door de raadsman opgeworpen vragen dienen te worden beantwoord: Wanneer, op welke wijze en onder welke omstandigheden is de kogel AAIT3977 voor het eerst aangetroffen en hoe verhoudt het aantreffen van deze kogel zich tot de handelingen die op de plaats delict met betrekking tot het lichaam van [slachtoffer] zijn verricht?
4.
Nader onderzoek naar de positie(s) van de schutter(s) aan de hand van de vindplaats van de hulzen/kogels/kogeldelen, althans naar de mogelijkheid om die positie(s) aan de hand van het sporenbeeld vast te stellen, en beantwoording van de vraag of de vindplaats van specifieke (blauwe en groene) hulzen kan worden gekoppeld aan specifieke (blauwe en groene) kogels of kogeldelen.
Ter terechtzitting heeft de raadsman naar voren gebracht dat hij wil voorkomen dat door het hof uit de vindplaats van de munitiedelen conclusies worden getrokken die niet nader getoetst zijn. Het in dit verband gedane verzoek betreft een voorwaardelijk verzoek: indien alle procespartijen ervan uitgaan dat de plaats delict zodanig verstoord is geweest dat uit uitsluitend de vindplaats van de hulzen/kogels/kogeldelen geen conclusies kunnen worden getrokken, wordt het verzoek door de raadsman ingetrokken.
Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal aangegeven dat zij niet meegaat in de stelling van de raadsman dat er geen enkele conclusie kan worden getrokken op basis van de forensische resultaten. Wel is de advocaat-generaal het eens met de raadsman dat de plaats delict verstoord is geweest door de aanwezigen tijdens de schietpartij en de terugkomst van [getuige 2] .
Evenals bij het tweede verzoek van de raadsman overweegt het hof dat het zich op dit moment niet wil en kan uitspreken over de uiteindelijke selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal, met dien verstande dat het hof er net als de raadsman en de advocaat-generaal rekening mee houdt dat het sporenbeeld op de plaats delict in enige mate verstoord kan zijn geweest. Het hof zal om die reden ook op dit vierde verzoek een beslissing nemen. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, vanwege de dynamiek van de gebeurtenissen op de plaats delict tijdens en na het schietincident en het ontbreken van camerabeelden van de meeste gedragingen of andere harde gegevens over de verschillende posities van de schutters, toewijzing van dit verzoek niet zal leiden tot meer inzicht in wie met welk wapen op wie heeft geschoten. Het hof acht het daarom niet noodzakelijk dat het gevraagde onderzoek wordt verricht en wijst het verzoek af.
5.
Nader onderzoek naar de kogeldelen onder SIN AAJQ4356, teneinde in een vergelijking zowel de waarschijnlijkheid van de hypothese dat die kogeldelen zijn verschoten met een Tokarev met grove sporen als de waarschijnlijkheid van de hypothese dat die kogeldelen zijn verschoten met een Tokarev met fijne sporen nader weer te geven.
De kogeldelen die in het harde hersenvlies van [betrokkene] zijn aangetroffen (SIN AAJQ4356) zijn gerubriceerd als afkomstig uit de 7.62 mm Tokarev met ‘fijne’ sporen (het blauwe wapen). De raadsman heeft verzocht om nader onderzoek naar deze kogeldelen nu de waarschijnlijkheid van de bevindingen onder de hypothese dat de kogeldelen van SIN AAJQ4356 zijn afgevuurd met het blauwe wapen niet (heel) veel groter is dan de waarschijnlijkheid van de bevindingen onder de hypothese dat die kogeldelen zijn afgevuurd met het groene wapen (7.62 mm Tokarev met ‘grove’ sporen). De advocaat-generaal heeft zich niet verzet tegen toewijzing van dit verzoek.
Het hof overweegt dat het NFI tot nu toe alleen een waarschijnlijkheidsuitspraak heeft gedaan over de vraag of de stukken AAJQ4356NL en AAIT3977NL zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop, maar niet of deze zijn afgevuurd uit de loop van het blauwe wapen. Het NFI heeft de delen van AAJQ4356 inderdaad in Cluster C (blauwe wapen) geplaatst, maar er is nog geen onderzoek gedaan naar deze kogeldelen waarbij de bevindingen zijn afgezet tegen de juistheid van de elkaar uitsluitende hypothesen dat de kogeldelen van SIN AAJQ4356 zijn afgevuurd met het blauwe wapen of dat die kogeldelen met het groene wapen zijn afgevuurd. Het hof is van oordeel dat een dergelijk onderzoek noodzakelijk is en wijst het verzoek toe.
Het hof verwijst de zaak naar de raadsheer-commissaris om voor het betreffende onderzoek een NFI-deskundige op het gebied van wapens en munitie te benoemen (niet zijnde een deskundige die in deze zaak reeds eerder bij het onderzoek betrokken is geweest). Het hof verzoekt om de kogeldelen van SIN AAJQ4356 aanvullend te laten onderzoeken en de bewijskracht van de bevindingen te bepalen onder juistheid van de hypothesen:
1. de kogeldelen van SIN AAJQ4356 behoren tot Cluster C, passend bij het blauwe wapen (7.62 mm Tokarev met ‘fijne’ sporen);
2. de kogeldelen van SIN AAJQ4356 behoren tot Cluster B, passend bij het groene wapen (7.62 mm Tokarev met ‘grove’ sporen).
Daarbij merkt het hof op dat een aanvullend overleg over de onderzoeksopdracht plaats kan vinden tussen de raadsheer-commissaris en de deskundige(n).

Getuigenverzoeken

De raadsman heeft ter terechtzitting van 22 augustus 2019 de getuigenverzoeken zoals (deels voorwaardelijk) gedaan bij appelschriftuur van 18 april 2018 en besproken ter terechtzitting van 20 december 2018 gehandhaafd. Het betreft het horen van de volgende getuigen:
[getuige 1] ;
[getuige 2] ;
[getuige 3] ;
[getuige 4] ;
de WOD-ers (A- en B-nummers);
degenen die de WOD-inzet hebben begeleid;
officier van justitie mr. A. van Veen;
de medewerkers van de PI.
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van het horen van de getuigen aangesloten bij het standpunt dat door haar ambtsgenoot is opgenomen in een schriftelijke reactie van 19 december 2018 en ter terechtzitting van 20 december 2018 is toegelicht. Zij heeft zich daarmee – kort gezegd – niet verzet tegen het horen van getuige [getuige 4] . Voor het horen van de andere door de verdediging gevraagde getuigen ziet zij geen verdedigingsbelang of noodzaak.
Verzoek tot het horen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en de A-nummers (de getuigen onder nrs. 1-5):
Het hof stelt voorop dat voor het horen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en het horen van de A-nummers (A-2244, A-2245, A-3971) het noodzaakcriterium geldt, nu deze getuigen in eerste aanleg reeds ten overstaan van de rechter-commissaris zijn gehoord. Het hof acht het – mede gelet op hetgeen door de verdediging ter onderbouwing van het horen van deze getuigen is aangevoerd – niet noodzakelijk dat deze getuigen nader worden gehoord. Het hof wijst het verzoek tot het horen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en het horen van de A-nummers af.
Verzoek tot het horen van [getuige 4] (de getuige onder nr. 4):
Het hof stelt vast dat het verzoek tot het horen van getuige [getuige 4] beoordeeld moet worden aan de hand van het criterium van het verdedigingsbelang. Het hof is van oordeel dat het verdedigingsbelang voldoende is aangetoond en zal het verzoek tot het horen van [getuige 4] dan ook toewijzen. Het hof zal de stukken in handen stellen van de raadsheer‑commissaris, teneinde de getuige door deze te laten horen.
Verzoek tot het horen van de B-nummers, degenen die de WOD-inzet hebben begeleid en officier van justitie mr. A. van Veen (de getuigen onder nrs. 5-7):
Op het verzoek tot het horen van de B-nummers, degenen die de WOD-inzet hebben begeleid en officier van justitie mr. A. van Veen is het verdedigingsbelang van toepassing. Het hof is van oordeel dat de verdachte door het niet horen van de gevraagde getuigen niet in zijn verdediging wordt geschaad, nu de A-nummers in eerste aanleg reeds door de rechter-commissaris in het bijzijn van de verdediging zijn gehoord. Het hof merkt daarbij op dat het eerdere verhoor van de A-nummers bij de rechter-commissaris onvoldoende concrete, specifiek door de verdediging benoemde en nog niet afdoende beantwoorde vragen heeft opgeleverd die het horen van de thans gevraagde getuigen relevant maken, zodat het verzoek ook onvoldoende is gemotiveerd. Het hof wijst het verzoek daarom af.
De medewerkers van de PI (de getuigen onder nr. 8):
Ten aanzien van de verklaringen van de medewerkers van de PI is ter terechtzitting van 20 december 2018 door de advocaat-generaal medegedeeld dat het openbaar ministerie hiervan geen gebruik zal maken, zodat het voorwaardelijk gedane verzoek van de raadsman komt te vervallen.

Verzoeken in de zaak van medeverdachte [getuige 1]

De raadsman heeft zich ter terechtzitting van 22 augustus 2019 aangesloten bij de onderzoekswensen in de zaak van medeverdachte [getuige 1] indien en voor zover deze in die zaak worden toegewezen.
Het hof zal de onderzoekswensen die in de zaak van medeverdachte [getuige 1] zijn toegewezen ook in de zaak van verdachte toewijzen.
Het gaat daarbij om de volgende onderzoekswensen:
1.
Het ter beschikking stellen van de ruwe data van de camerabeelden van café [naam café] :
Het hof geeft de advocaat-generaal de opdracht om een kopie van het ruwe beeldmateriaal aan de raadsman van verdachte te verstrekken, zodra – na overleg tussen de raadsman van medeverdachte [getuige 1] en het Team Digitale Opsporing – duidelijk is geworden om welk beeldmateriaal het precies gaat.
2.
Verzoek tot het horen van [getuige 5] en [getuige 6] :
Het hof wijst het verzoek tot het horen van [getuige 5] en [getuige 6] toe. Het hof stelt daartoe de stukken in handen van de raadsheer-commissaris.

BESLISSING

Het hof:
Heropent het onderzoek.
Stelt de stukken in handen van de
raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, teneinde:
-
een deskundige van het NFI op het gebied van wapens en munitie te benoemen(niet zijnde een deskundige die in deze zaak reeds eerder bij het onderzoek betrokken is geweest), waarbij het hof verzoekt om de kogeldelen van SIN AAJQ4356 aanvullend te laten onderzoeken en daarbij de bewijswaarde van de bevindingen te bepalen onder juistheid van de hypothesen:
1. dat de kogeldelen van SIN AAJQ4356 behoren tot Cluster C, passend bij het blauwe wapen (7.62 mm Tokarev met ‘fijne’ sporen);
2. dat de kogeldelen van SIN AAJQ4356 behoren tot Cluster B, passend bij het groene wapen (7.62 mm Tokarev met ‘grove’ sporen);
- als
getuigente horen:
1.
[getuige 4] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985 en wonende te [adres] ;
2.
[getuige 5], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972 te en wonende te [adres] ;
3.
[getuige 6], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969, wonende te [adres] .

Geeft de advocaat-generaal opdracht om:

  • de brief van 26 juli 2019 en de pleitaantekeningen van 22 augustus 2019 van de raadsman van verdachte voor te leggen aan de deskundigen van het NFI die op 18 juli 2019 bij de bijeenkomst aanwezig zijn geweest, voor zover deze stukken een feitelijke weergave bevatten van wat er tijdens deze bijeenkomst is besproken en voor zover aan het in dit verband gedane verzoek van de raadsman niet reeds gevolg is gegeven (waarbij het hof ervan uitgaat dat de advocaat-generaal haar feitelijke weergave van de bijeenkomst met de deskundigen van het NFI in haar reactie van 21 augustus 2019 eveneens aan de deskundigen zal voorleggen);
  • een
  • een
Wijst de overige verzoeken af.
Schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd.
Om de klemmende redenen dat het zittingsrooster van het hof een eerdere behandeling van de zaak niet toelaat en de onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen een maand zullen zijn voltooid, zal het onderzoek langer dan een maand, maar niet langer dan drie maanden worden geschorst.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte en aan de benadeelde partijen.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. N.C. van Lookeren Campagne en mr. J. Corthals, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Vugs, en R.H.D. de Roo MSC., griffiers,
en op 5 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 5 september 2019.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. H.C.C. Berendsen, advocaat-generaal,
mr. R.W.P. Soons, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.