Uitspraak
[appellant],
ING,
1.1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg
20 maart 2018.
2.2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de appeldagvaarding van 19 juni 2018;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- de antwoordakte na memorie van antwoord in incidenteel appel.
3.3. De vaststaande feiten
€ 57.910,54 exclusief nog te verschijnen rente en kosten -, dat ondanks eerdere verzoeken van ING aanzuivering niet heeft plaatsgevonden en dat in verband hiermee de kredietovereenkomst met onmiddellijke ingang wordt opgezegd. In de brief wordt [appellant] gesommeerd om voor 7 december 2009 de openstaande vordering ad € 57.910,54 te
€ 63.700,83 (hoofdsom € 59.739,29, rente € 2.176,54, incassokosten € 1.785,-), inhoudende dat [appellant] € 50,- per maand betaalt. In de brief is verder vermeld:
“
Indien de betalingen uitblijven, zal het gehele saldo direct en ineens opeisbaar zijn en achten wij ons vrij onze vordering middels rechtsmaatregelen veilig te stellen.”
[appellant] heeft een exemplaar van deze brief voor akkoord ondertekend en geretourneerd. Hij heeft het volgende onder zijn handtekening geschreven:
“
De beging saldo en waar ik in rood mag staan was max € 55.000.00. Daarom de saldo van€ 59.739.29 is te boven. Maar ik beging gewoon € 50,- per maand betalen.”
4.4. De vordering, het verweer en de beslissing in eerste aanleg
€ 1.785,- aan incassokosten, te verminderen met € 2.800,-) op hem te hebben, maar deze vordering te beperken tot € 25.000,-, waarbij zij zich het recht voorbehoudt om [appellant] in een later stadium te dagvaarden voor de restant hoofdsom, rente en incassokosten.
heeft bij conclusie van dupliek ook de omvang van de vordering betwist. Volgens [appellant] vordert ING ten onrechte ook de rente. Die is door Vesting Finance namens ING kwijtgescholden.
De kantonrechter heeft het beroep op verjaring verworpen. Volgens hem is de verjaring ook gestuit met de brief van 8 april 2011 (rov. 3.6), waarin de betalingsregeling is vastgelegd. Met de brief van 9 september 2015 (rov. 3.9), dus binnen vijf jaar na 8 april 2011, is de verjaring opnieuw gestuit, aldus de kantonrechter.
Het verweer over de omvang van de vordering is niet relevant omdat ook als de rente is kwijtgescholden een vordering van tenminste € 25.000,- resteert.
De kantonrechter heeft de vordering van ING dan ook toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 25.000,-. Hij heeft [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
5.5. De vermeerdering van eis
€ 1.785,- aan incassokosten en verminderd met € 2.800,-), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding.
€ 25.000,-, maar zich haar rechten ten aanzien van het meerdere uitdrukkelijk heeft voorbehouden. Bovendien heeft [appellant] de gelegenheid gehad en genomen om zich tegen de vermeerderde vordering te verweren.
6.6. De bespreking van de grieven
grief 1komt [appellant] op tegen de verwerping door de kantonrechter van het beroep op verjaring. Volgens [appellant] heeft de brief van 8 april 2011 (rov. 3.6) geen stuitende werking, omdat de brief niet kan worden gekwalificeerd als een aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. De mededeling in de brief is niet ondubbelzinnig gelet op het gebruik van de woorden “indien” en “achten wij ons vrij”. Door deze woorden te gebruiken laat Vesting Finance in het midden of zij bij niet voldoening nakoming zal afdwingen.
In dit geval betreft de mededeling een brief waarin afspraken over een betalingsregeling worden vastgelegd. In de brief is uitdrukkelijk vermeld op welke vordering de betalingsregeling betrekking heeft. De vordering wordt gespecificeerd, doordat hoofdsom, rente en incassokosten worden vermeld. Vervolgens worden in de brief de voorwaarden van de betalingsregeling vermeld en wordt ook aangegeven wat de sanctie is wanneer de betalingsregeling niet wordt nagekomen. In dat geval - zo moet het door [appellant] aangehaalde woord “indien” worden uitgelegd - “zal het gehele uitstaande saldo direct en ineens opeisbaar zijn”, aldus de brief. Met de geciteerde passage maakt Vesting Finance met zoveel woorden, en dus ondubbelzinnig, duidelijk dat ING zich het recht op nakoming van de vordering voorbehoudt; een directe en opeisbare vordering, is immers een vordering die onmiddellijk dient te worden nagekomen. Gelet op het voorgaande ten overvloede, voegt Vesting Finance daar nog aan toe dat Vesting Finance zich het recht voorbehoudt om in dat geval rechtsmaatregelen te treffen. De formulering “achten wij ons vrij” geeft de voorgaande woorden, anders dan [appellant] veronderstelt, geen vrijblijvend karakter, maar maakt juist duidelijk dat wanneer de vordering direct en ineens opeisbaar is ING ook het recht heeft om een procedure te beginnen ter incasso van de vordering.
Het hof volgt [appellant] dan ook niet in diens betoog dat Vesting Finance in de brief van 8 april 2011 zich niet namens ING ondubbelzinnig het recht op nakoming heeft voorbehouden.
grief 3komt [appellant] op tegen de toewijzing van de vordering van ING en tegen