ECLI:NL:GHARL:2019:7065

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
21-004034-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens schending van kennisgeving bij bloedonderzoek in verkeerszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor acht maanden, omdat hij op 17 augustus 2017 als bestuurder van een motorrijtuig onder invloed van alcohol had gereden. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 19 augustus 2019, waarbij de advocaat-generaal een veroordeling eiste. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de juiste wijze was geïnformeerd over het resultaat van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek, wat volgens hen leidde tot een niet-wettige bewijsvoering.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet tijdig schriftelijk was geïnformeerd over de uitslag van het bloedonderzoek, in strijd met artikel 17 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Dit gebrek in de procedure heeft geleid tot de conclusie dat er geen sprake was van een wettig en overtuigend bewijs van de tenlastelegging. Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke waarborgen in het strafproces, met name in zaken die betrekking hebben op alcoholgebruik in het verkeer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004034-18
Uitspraak d.d.: 2 september 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 juli 2018 met parketnummer 18-166316-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een taakstaf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C. Eenhoorn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij het hierboven genoemde vonnis ter zake het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstaf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 augustus 2017 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,87 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem/haar voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij niet overeenkomstige de wettelijke voorschriften in kennis is gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek. De verdediging meent dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat verdachte bij de afname van zijn bloed is gewezen op het recht op tegenonderzoek. Zij concludeert daarom dat het onderzoek voldoet aan de wettelijke vereisten en dat een veroordeling dient te volgen.
Relevante regelgeving
Artikel 8 lid 3 aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 luidt, voor zover hier relevant:
(…) Het is de bestuurder van een motorvoertuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, verboden dat motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
(…) het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 milligram per milliliter bloed
(…)
Artikel 163 lid 4 van de Wegenverkeerswet 1994 luidt voor zover hier relevant:
In het geval, bedoeld in het derde lid (…), of indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek (…) kan de opsporingsambtenaar verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in (…) artikel 8, derde lid, onderdeel b.
Artikel 17 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen (het Besluit) in het verkeer bepaalt dat: “De opsporingsambtenaar stelt de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag, bedoeld in artikel 16, tweede lid, schriftelijk in kennis van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek en vermeldt daarbij het sporenidentificatienummer, bedoeld in artikel 16, vierde lid, onder b." [1]
Feiten
Het hof gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte is op 17 augustus 2017 aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet. Bij de verdachte is conform de wettelijke regels bloed afgenomen voor bloedonderzoek. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in zijn proces-verbaal verklaard dat de arts in zijn aanwezigheid bloed heeft afgenomen van verdachte. Dezelfde verbalisant heeft het bloedmonster conform de wettelijke regels gewaarmerkt, verpakt en verzegeld. Hij heeft tevens het bloedmonster conform die regels naar het NFI in Den Haag verstuurd. Tijdens zijn verhoor hebben verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verdachte gewezen op de mogelijkheid van tegenonderzoek. Op dat moment was de uitslag van het bloedonderzoek nog niet bekend.
Uit onderzoek van het NFI (verslag d.d. 31 augustus 2017) is gebleken dat in het bloed van de verdachte een ethanolconcentratie is gemeten van 1,87 mg/ml.
Geen van beide opsporingsambtenaren heeft verdachte schriftelijk geïnformeerd over de uitslag van het bloedonderzoek.
Beoordeling
Het hof is van oordeel dat een zo spoedig mogelijke mededeling van het resultaat van het bloedonderzoek behoort tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 is omringd. Dat geldt voor de ademanalyse (ECLI:HR:2010:BM4412), maar ook voor het bloedonderzoek. De omstandigheid dat de opsporingsambtenaar verdachte in strijd met artikel 17 van het Besluit het resultaat van het bloedonderzoek niet binnen een week of in elk geval zo spoedig mogelijk schriftelijk heeft medegedeeld, brengt dan ook mee dat er geen sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 163 lid 4 jo. artikel 8 lid 3 onder b Wegenverkeerswet 1994.
Dat heeft tot gevolg dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 2 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Besluit van 14 december 2016,