ECLI:NL:GHARL:2019:7058

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
200.215.096/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake omgangsregeling tussen ouders met betrekking tot minderjarige

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 29 augustus 2019, wordt de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige besproken. De zaak betreft een hoger beroep van de moeder, die zonder advocaat optreedt, tegen de vader. De gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming & Veiligheid (GI) is als belanghebbende aangemerkt. Het hof verwijst naar eerdere tussenbeschikkingen en het verloop van het geding tot 27 maart 2018. De GI heeft verzocht om als belanghebbende te worden aangemerkt, wat het hof heeft toegewezen, gezien de doelen van de ondertoezichtstelling van de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juli 2019 zijn zowel de vader als de moeder verschenen. De GI heeft aangegeven dat het contact met de moeder moeizaam verloopt en dat er geen zicht is op de opvoedsituatie. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder de omgang tussen de minderjarige en haar vader frustreert, ondanks professionele adviezen. Het hof oordeelt dat het van belang is dat de minderjarige haar vader leert kennen en dat de omgang gefaseerd en onder begeleiding van de GI moet worden opgebouwd.

Het hof heeft besloten dat de vader minimaal eenmaal per maand een half uur begeleide omgang met de minderjarige heeft, met de mogelijkheid tot uitbreiding van de omgangsfrequentie en -duur. De moeder is verplicht om haar medewerking aan deze regeling te verlenen. Het hof verzoekt de GI om uiterlijk op 28 februari 2020 verslag uit te brengen over het verloop van de omgang, waarna partijen de gelegenheid krijgen om schriftelijk te reageren. De zaak wordt aangehouden voor verdere beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.215.096/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/339079 / FL RK 13-495)
beschikking van 29 augustus 2019
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
thans zonder advocaat,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming & Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 27 maart 2018 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikkingen van 23 januari 2018 en 27 maart 2018.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de moeder van 10 oktober 2018 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
12 oktober 2018 met productie(s);
- een beschikking van rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2018, toegezonden door de raad en ingekomen bij het hof op 28 februari 2019;
- een brief van de GI van 26 maart 2019 met productie(s).
1.3
Op 15 juli 2019 is de mondelinge behandeling voortgezet. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen. Namens de raad is, in het kader van zijn adviserende taak, de heer
[B] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en mevrouw [D] .

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
27 maart 2018, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de beslissing aangehouden in afwachting van de bevindingen van het door de raad te verrichten onderzoek naar de vraag of (opnieuw) een beschermende maatregel is geïndiceerd. De raad is verzocht om het hof zo spoedig mogelijk en uiterlijk op 27 juni 2018 te informeren omtrent zijn bevindingen.
2.3
Uit de stukken van de raad, die op 16 oktober 2018 bij het hof zijn binnengekomen, blijkt dat de raad de kinderrechter heeft verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden. Bij beschikking van 18 december 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 18 december 2018 tot 18 december 2019.
2.4
Het hof heeft de GI opgeroepen als informant. De GI heeft hiertegen ter zitting van
het hof bezwaar gemaakt en verzocht om als belanghebbende te worden aangemerkt.
Gelet op de doelen van de ondertoezichtstelling, die blijkens de beschikking van
18 december 2018 mede zien op het belang van [de minderjarige] dat zij weet wie haar vader is en
het contact met haar vader, zal het hof de GI in deze procedure alsnog als belanghebbende aanmerken.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling ter zitting van het hof op 15 juli 2019 is naar voren gekomen dat het de GI - na meerdere pogingen daartoe - niet is gelukt om in contact
te komen met de moeder. De moeder reageert niet op brieven of voicemailberichten.
De GI heeft daardoor nog geen zicht op de opvoedsituatie bij de moeder en het contact tussen [de minderjarige] en haar vader nog niet tot stand kunnen brengen. De GI heeft het hof ter zitting verzocht een richtinggevende beschikking te geven wat betreft de (opbouw van de) omgang tussen [de minderjarige] en haar vader.
2.6
Gebleken is dat de moeder (nog steeds), tegen alle professionele adviezen in, halsstarrig de omgang tussen [de minderjarige] en haar vader frustreert. De moeder blijft naar het verleden van de vader wijzen, draagt geen actuele argumenten aan voor het weigeren van contact tussen [de minderjarige] en haar vader en staat niet open voor het bijstellen van haar mening
en om te kijken naar zijn huidige situatie, waarin niet is gebleken van belemmeringen voor contact met [de minderjarige] . De moeder houdt vast aan het negatieve beeld van de vader dat zij door ervaringen in een (ver) verleden heeft en staat niet open voor hulpverlening om haar te helpen haar weerstand te overwinnen. Hierdoor ontneemt zij [de minderjarige] de mogelijkheid om haar vader te leren kennen. Omdat het voor (de ontwikkeling van) [de minderjarige] van belang is dat zij weet wie haar vader is, dient naar het oordeel van het hof het contact met de vader op korte termijn alsnog tot stand te worden gebracht. Mede in aanmerking genomen dat [de minderjarige] al geruime tijd, zo'n drie jaar, geen contact heeft gehad met haar vader, dient de omgang gefaseerd en onder begeleiding van de GI te worden opgebouwd, te beginnen met een omgangsmoment van een half uur per maand. Daarbij is het aan de GI om een datum, tijdstip en locatie van de eerste omgangsmomenten te bepalen.
Het hof overweegt daarbij dat er vooralsnog bij het hof geen contra-indicaties zijn om uiteindelijk te komen tot een frequentie en duur van de omgang zoals door de rechtbank in
de bestreden beschikking bepaald. Het hof zal dan ook bepalen dat de GI, mits het belang van [de minderjarige] dit toelaat, tot opbouw van de omgang kan overgaan tot uiteindelijk een (onbegeleide) omgang tussen de man en [de minderjarige] van eenmaal per veertien dagen, twee uren.
De moeder is verplicht om onvoorwaardelijk haar medewerking aan de start en opbouw van de omgang te verlenen.
2.7
Het hof acht het aangewezen om, alvorens een definitieve beslissing te geven, geïnformeerd te worden over het verloop van de (opbouw van de) omgang. Het hof zal de zaak daarom (opnieuw)
voor de duur van zes maandenaanhouden. Het hof verzoekt de GI een verslag op te maken van het verloop van de omgang en dit uiterlijk op 28 februari 2020 aan het hof toe te zenden. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van twee weken na ontvangst van het verslag van de GI schriftelijk daarop te reageren waarna het hof in beginsel op de stukken zal beslissen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
stelt met ingang van heden totdat nader door het hof wordt beslist de volgende omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast:
- de vader heeft minimaal eenmaal per maand een half uur begeleide omgang met [de minderjarige] , op een door de GI te bepalen datum, tijdstip en locatie; onder regie van de GI kan de omgang in duur en frequentie worden uitgebreid zoals overwogen in 2.6;
draagt de moeder op onvoorwaardelijk haar medewerking te verlenen aan de omgang tussen de vader en [de minderjarige] ;
verzoekt de GI, uiterlijk op 28 februari 2020, of zoveel eerder als mogelijk en wenselijk, verslag uit te brengen over het verloop van de omgang;
stelt partijen in de gelegenheid om binnen een termijn van twee weken na ontvangst van het verslag van de GI schriftelijk daarop te reageren;
bepaalt dat de zaak nadien op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof aanleiding ziet anders te beslissen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, A.W. Beversluis en M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 29 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.