Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
gemeente Ede,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de memorie van grieven,
3.De vaststaande feiten
“Artikel 1.Het recht van erfpacht is verleend voor een tijdvak van veertig jaren, ingaand op één oktober negentienhonderd zeven en zestig en alzo eindigende op dertig september tweeduizend zeven (...)Artikel 2.De jaarlijkse canon bedraagt f. 4.580.-- (...)Artikel 3.a. De canon kan telkens na drie jaren op verzoek van een der partijen worden herzien(...)Artikel 16.Bij beëindiging van het erfpachtsrecht door verloop van de termijn, waarvoor het is verleend, is de erfpachter verplicht de door hem op het erfpachtsgoed aangebrachte opstallen - zonder enigerlei vergoeding - geheel ter vrije beschikking van de gemeente Ede te stellen.”De akte bevat geen bepalingen over verlenging van de erfpacht na verloop van de termijn van veertig jaar.
“U hebt op 12 maart 2009 gesproken met wethouder [D] , de heer [E] en [F] van de afdeling Grondzaken. Burgemeester [G] is voor een deel bij het gesprek aanwezig geweest.In het gesprek heeft u, kort samengevat, aangegeven graag inzicht te krijgen in de wijze waarop de gemeente Ede tegen het (toekomstig) grondgebruik aankijkt van gemeentelijke eigendommen in de landbouwenclave [C] . Ook wil u graag uitleg waarom de gemeente het grondgebruik op tijdelijke basis wil regelen en niet met een overeenkomst voor een lange en vaste termijn.In deze brief leggen wij u puntsgewijs uit waarom de gemeente vrijkomende gronden alleen op tijdelijke basis zal uitgeven tot op het moment dat er een besluit is genomen over de ontwikkeling van een golfbaan. Als besloten wordt om de golfbaanontwikkeling in [C] niet op te starten nemen wij een besluit over de door het bureau Land & Co. opgestelde gebiedsvisie, een duurzame agrarische bedrijfsontwikkeling en een gronduitgifte.(...)Afloop vaste termijn erfpachtovereenkomst per 1 oktober 2007.De vaste looptijd van de erfpachtovereenkomst (39.29.48 ha.) is per 1 oktober 2007 verstreken. Bepalingen van het (nieuw) Burgerlijk Wetboek geven aan wat de rechtskracht van de erfpachtovereenkomst is na afloop van de vast termijn. U hebt begin 2003 gevraagd om een doorkijk naar het moment 2007 (einde vaste looptijd erfpacht). Met u is toen afgesproken om eerst een gebiedsvisie (...) op te stellen. Aan het opstellen van deze gebiedsvisie heeft u medewerking verleend. Zo is de visie van u als agrarisch ondernemer in het gebied opgenomen en afgezet tegen de vastgestelde beleidsuitgangspunten en ambities voor het gebied.
“Zoals op donderdag 17 oktober 2013 met u is besproken wenst de gemeente dit erfpachtrecht te beëindigen. Het erfpachtrecht d.d. 13 februari 1969 wordt door deze brief opgezegd tegen 1 december 2014. Vanaf deze datum dient u de gronden te laten liggen. De opstallen dienen vanaf deze datum leeg en spuitschoon te worden opgeleverd, eventuele mestputten en/of gierkelders dienen zuigschoon te worden opgeleverd. Op 1 december 2014 zal er namens de gemeente Ede een opname worden verricht”.
“De gemeente Ede betwist dat zij in onderhandeling was met de heer [appellant] ten tijde van het opzeggen van het erfpachtrecht. Tijdens een overleg d.d. 17 oktober jl. is met de heer [appellant] (...) het volgende besproken/afgesproken:Ten aanzien van de vraag of de gemeente Ede voor de toekomst nieuwe contractuele verplichtingen met de heer [appellant] zou willen aangaan in verband met het feit dat zij niet of nauwelijks nog vertrouwen heeft in de heer [appellant] als contractuele wederpartij zou door de heer [appellant] alsnog een voorstel worden gedaan. In dit voorstel diende de heer [appellant] aan te geven hoe hij denkt tot een herstel van vertrouwen te kunnen komen. Tevens zou de heer [appellant] in dit voorstel nogmaals feitelijk uiteenzetten wat er nu precies met de opbrengst van het melkquotum is gebeurd”.
“De heer [appellant] was aanwezig op het erf (...) Hij heeft verklaard dat hij niet van plan is zijn bedrijfsvoering te staken. Aan de buitenkant is geconstateerd dat de opstallen niet ontruimd zijn. Landbouwvoertuigen, vee, strobalen c.s. zijn nog aanwezig.”
“Tijdens de bespreking met wethouder [H] zijn wij met u overeengekomen dat u het in de brief van 28 april 2009 genoemde bedrijfsplan binnen 6 weken (...) zult aanleveren. U wordt vriendelijk verzocht uiterlijk 13 april 2015 het bedrijfsplan aan te leveren. Wij zullen op basis van de alsdan ontvangen stukken een besluit nemen”.
“in grote lijnen”zijn
“visie en bedrijfsplannen”doen toekomen. Daarbij is als bijlage 2 een overzicht van omzet en kosten toegevoegd, waaruit een positief saldo bij de exploitatie van het landbouwbedrijf (akkerbouw, grasland, vleesvee) resulteert van € 82.000,-.
“Na lezing van het document valt het ons op dat er in het document elementaire onderdelen, die minimaal in een bedrijfsplan moeten zijn opgenomen, ontbreken. Om deze reden kunnen wij het document niet als bedrijfsplan extern en onafhankelijk laten beoordelen. Als wij het hebben over elementaire onderdelen van een bedrijfsplan dan denken wij bijvoorbeeld aan beschrijving van de uitgangssituatie met kengetallen en een bedrijfseconomische en financiële onderbouwing van de visie.Wij bieden u de gelegenheid om de ontbrekende onderdelen alsnog in een bedrijfsplan te verwerken en het integraal aan te bieden. Wij vertrouwen dat u het bedrijfsplan binnen (...) 6 weken (...) kunt aanleveren. Indien u de ontbrekende onderdelen niet binnen de aangegeven termijn kunt aanleveren dan verzoeken wij u om ons hiervan schriftelijk in kennis te stellen.Na ontvangst zullen wij het bedrijfsplan onafhankelijk door een derde laten beoordelen. Mede op basis van deze onafhankelijke beoordeling zullen wij een besluit nemen.”
“In antwoord op de bedrijfsplannen die ik u heb aangeleverd heb ik een verzoek ontvangen om dit verder cijfermatig te onderbouwen binnen een termijn van 6 wkn. (...) Helaas is het zo geworden dat ik uitbreiding van de termijn van 6 wkn nodig ben om een onderbouwing te leveren. Omstandigheden van buiten mijn invloed zorgen daar voor. Hierbij dan ook mijn verzoek tot verlenging van de periode.”. Bij brief van 23 juli 2015 heeft de gemeente met verlenging van de genoemde periode van zes weken met nog eens zes weken ingestemd.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van het hoger beroep
“de in het bedrijfsplan opgenomen uitgangspunten (…) op ons niet onredelijk over[komen]”en dat het alleen over toekomstige verwachtingen gaat. Dat is geen accountanttoets. De gemeente heeft [appellant] herhaaldelijk om gegevens over de economische levensvatbaarheid van het huidige bedrijf in relatie tot de toekomst gevraagd (
“Als wij het hebben over elementaire onderdelen van een bedrijfsplan dan denken wij bijvoorbeeld aan beschrijving van de uitgangssituatie met kengetallen en een bedrijfseconomische en financiële onderbouwing van de visie.”). Het hof moet vaststellen dat [appellant] weigert daaraan te voldoen. Dat komt voor zijn risico. Daarnaast is het de vraag of de agrarische bedrijfsvoering van [appellant] op dit moment duurzaam is in de door de gemeente gewenste zin. Voor zover het hof begrijpt is er nog steeds een traditioneel bouwplan en houdt [appellant] vleeskoeien op extensieve wijze. In het laatste plan is alleen opgemerkt dat in het kader van een duurzame bedrijfsvoering de aardappelteelt zal moeten worden opgegeven. Een alternatief is niet uitgewerkt. In het plan worden bovendien geen concrete handen en voeten gegeven aan een bedrijfsvoering die gericht is op natuurwaarden. In de brief van 13 april 2015 van [appellant] staan wel plannen om die te verbeteren, maar daarvan is in het laatste plan niets terug te lezen. Ook daarom kan niet worden aangenomen dat de gemeente haar afspraken met [appellant] schendt door hem geen nieuwe langdurige gebruiksovereenkomst aan te bieden.
Deze optimalisatie[van de ambities voor natuurbeleid, hof]
is in de visie ook afgezet tegen de verschillende mogelijkheden voor een verantwoorde en rendabele agrarische bedrijfsvoering. Om hierop een goede aansluiting te krijgen hebben wij u gevraagd om een bedrijfsplan op te stellen.”)De stelling is ook ongerijmd omdat een bedrijfsplan in het algemeen niet alleen gaat over de aard van de bedrijfsvoering maar uiteraard ook over de toekomstige levensvatbaarheid van het bedrijf. Die heeft te maken met de actuele financiële situatie van een bedrijf. Dat de gemeente als grondeigenaar enige zekerheid wil hebben over de (toekomstige) financiële gezondheid van een bedrijf indien zij overweegt om daar 38 ha grond in (erf)pacht aan uit te geven, ligt voor de hand. Verder beoordeelt het hof het handelen van de gemeente naar het moment van de opzegging (12 november 2013) en haar handelen erna. Dat de gemeente bij haar handelen geen rekening mocht houden met ontwikkelingen na 28 april 2009 of, zoals [appellant] ook nog betoogt, partijen alleen mogen uitgaan van het ijkpunt 1 oktober 2007 (het einde van de erfpachtovereenkomst) valt niet in te zien en heeft [appellant] ook niet van de juridische grondslag voorzien. De enkele omstandigheid dat de gemeente teruggrijpt op die data na het niet doorgaan van de golfbaan is daarvoor onvoldoende. Dit alles brengt mee dat het verwijt dat de gemeente haar toezeggingen niet nakomt of in strijd handelt met de afspraken, niet opgaat.