ECLI:NL:GHARL:2019:6928

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
200.187.149
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident schorsing procedure ex artikel 225 Rv met betrekking tot cessie van vorderingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 27 augustus 2019 een arrest gewezen in een incident ex artikel 225 Rv. De eiseres in het incident, IDM Financieringen B.V., heeft gesteld dat zij de (vermeende) vordering van Hoist Portfolio Holding LTD op de appellanten heeft (terug)gekocht en (terug)geleverd gekregen. Het hof heeft vastgesteld dat de procedure tussen de appellanten en Hoist wordt hervat, waarbij IDM de processuele positie van Hoist overneemt. Het hof heeft IDM veroordeeld in de kosten van de door de appellanten genomen nadere aktes, omdat IDM pas na herhaalde verzoeken van het hof duidelijkheid heeft verschaft over de cessie van de vordering.

Het hof heeft in zijn overwegingen de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de cessie van de vordering op de appellanten door Hoist aan Hoist Finance AB heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de vereisten van artikel 3:94 BW. De appellanten hebben de ingeroepen schorsingsgrond betwist, maar het hof heeft geoordeeld dat IDM voldoende duidelijkheid heeft verschaft over de cessie.

De beslissing van het hof houdt in dat de procedure wordt voortgezet tussen de appellanten en IDM, waarbij IDM de kosten van de genomen nadere aktes moet vergoeden. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere akten en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.187.149
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 4206246)
arrest van 27 augustus 2019
in het incident ex artikel 225 Rv van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IDM Financieringen B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in het incident,
hierna: IDM,
advocaat: mr. V.H. Affourtit,
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten, tevens verweerders in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. F.E. Boonstra,
tegen:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Hoist Portfolio Holding LTD,
gevestigd te Jersey,
geïntimeerde, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Hoist,
advocaat: mr. H.A.P. Pijnacker.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van de tussenarresten van 12 april 2016, 26 februari 2019, 14 mei 2019 en 9 juli 2019 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte uitlating en overlegging producties van IDM,
- de antwoordakte van [appellanten]
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest in het incident bepaald.

2.De motivering van de beslissing in het incident

2.1
IDM heeft bij akte ter rolle op grond van artikel 225 lid 1 aanhef en onder c Rv de schorsing van het geding tussen [appellanten] en Hoist ingeroepen, op de grond dat zij de (vermeende) vordering van Hoist op [appellanten] heeft (terug)gekocht en (terug)geleverd gekregen. Hoist heeft ingestemd met de schorsing van het geding en zich, naar het hof begrijpt, ook op de schorsingsgrond beroepen. [appellanten] hebben de ingeroepen schorsingsgrond betwist. Het hof heeft IDM bij arresten van 14 mei 2019 en 9 juli 2019 in de gelegenheid gesteld duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van haar stelling dat de (vermeende) vordering op [appellanten] in overeenstemming met de vereisten van artikel 3:94 lid 1 BW door Hoist aan haar is gecedeerd. Die duidelijkheid heeft IDM nu gegeven.
2.2
IDM heeft een (ongedateerde) akte met als koptekst “DEEED OF ASSIGNMENT” tussen Hoist (“Seller”) en Hoist Finance AB (“Buyer”) overgelegd. Daarin wordt vermeld dat de vorderingen die door Hoist bij overeenkomst van 1 mei 2018 aan Hoist Finance AB zijn verkocht, door middel van deze akte in overeenstemming met artikel 3:94 BW worden overgedragen aan Hoist Finance AB. Voor de specificatie van de vorderingen die worden overgedragen, wordt verwezen naar een bijlage (de “List assigned and sold”). In die bijlage wordt het contractnummer dat betrekking heeft op [appellanten] genoemd, te weten contractnummer [contractnummer] . Daarmee is in de akte voldoende bepaald ex artikel 3:84 lid 2 BW dat het gaat om de vordering op [appellanten] Aan de hand van het contractnummer kan immers worden vastgesteld dat het om de vordering op [appellanten] gaat (vgl. onder andere Hoge Raad 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6947, onder 4.6.2). Verder hebben [appellanten] niet betwist dat deze onderhandse akte is geregistreerd bij de belastingdienst. Gelet op het voorgaande staat vast dat overeenkomstig artikel 3:94 lid 3 BW een stille cessie heeft plaatsgevonden van de (vermeende) vordering op [appellanten] door Hoist aan Hoist Finance AB.
2.3
In de vervolgens tussen onder meer IDM en Hoist Finance AB gesloten akte van 22 maart 2019 met als koptekst “AGREEMENT REGARDING THE (RE)PURCHASE OF CREDIT CLAIMS XVIII” wordt IDM als “Seller” aangeduid en Hoist Finance AB als “Purchaser”. Hoewel, zoals [appellanten] hebben aangevoerd, “Seller” als verkoper kan worden vertaald en “Purchaser” als koper, blijkt uit de akte voldoende duidelijk dat Hoist Finance AB degene is die de vordering heeft (terug)verkocht en (terug)overgedragen aan IDM (en niet andersom). In de akte wordt onder 1.1 immers vermeld:
“The Purchaser hereby sells and assigns in accordance with article 3:94 of the Dutch Civil Code, to the relevant Sellers, and the relevant Sellers hereby purchase and accept assignment from the Purchaser of the Repurchase Credit Claims (…)”.
Voor specificatie van de vorderingen die worden overgedragen, wordt in de akte verwezen naar een bijlage (“Schedule 1)”. In die bijlage wordt het contractnummer dat betrekking heeft op [appellanten] genoemd, te weten contractnummer [contractnummer] . Daarmee is in de akte voldoende bepaald ex artikel 3:84 lid 2 BW dat het gaat om de vordering op [appellanten]
Verder heeft IDM ter onderbouwing van haar stelling dat zij ex artikel 3:94 lid 1 BW mededeling heeft gedaan van de cessie aan [appellanten] twee brieven van 21 en 22 maart 2019 overgelegd. Uit deze brieven volgt voldoende duidelijk dat aan [appellanten] mededeling is gedaan van de cessie. In de brieven staat immers het volgende vermeld:
“U hebt al geruime tijd een lening bij IDM Financieringen B.V. met contractnummer [contractnummer] . U heeft een brief ontvangen met de mededeling dat uw vordering was verkocht aan Hoist Portfolio Ltd. U mag deze brief als niet verzonden beschouwen. Wij hebben de vordering teruggekocht. Dit betekent dat IDM Financieringen B.V. opnieuw eigenaar is van deze vordering en eventuele bijbehorende zekerheidsrechten.”.
Voor zover [appellanten] , zoals zij hebben aangevoerd, de brieven niet hebben ontvangen, geldt bovendien dat aan het vereiste van de mededeling is voldaan door de mededelingen zoals gedaan in de door IDM in dit incident genomen aktes.
2.4
Gelet op het voorgaande staat vast dat IDM overeenkomstig artikel 3:94 lid 1 BW wederom eigenaar is geworden van de vordering, waardoor de schorsingsgrond van 225 lid 1 aanhef en onder c Rv terecht is ingeroepen. Uit de aktes van partijen in dit incident leidt het hof af dat partijen wensen dat de procedure direct wordt hervat. Het hof zal bepalen dat de procedure wordt voorgezet tussen [appellanten] en IDM, waarbij IDM de processuele positie van Hoist overneemt.
2.5
IDM heeft pas nadat het hof haar daartoe twee maal bij arrest in de gelegenheid heeft gesteld, duidelijkheid verschaft ten aanzien van haar stelling dat de (vermeende) vordering op [appellanten] aan haar is gecedeerd. Nu [appellanten] daardoor extra kosten hebben moeten maken, zal het hof IDM veroordelen in de kosten van de twee genomen nadere aktes in dit incident. De kosten van de genomen nadere aktes in dit incident zullen aan de zijde van [appellanten] worden vastgesteld op € 1.074,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt x appeltarief II). De overige kosten van dit incident zal het hof reserveren totdat in deze zaak eindarrest zal kunnen worden gewezen.
2.6
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte uitlating door IDM ten aanzien van hetgeen het hof in zijn arrest van 26 februari 2019, onder 4.17 heeft overwogen. Vervolgens zullen [appellanten] in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte te reageren.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verstaat dat de procedure zal worden voortgezet tussen [appellanten] als appellanten en IDM als geïntimeerde;
veroordeelt IDM in de kosten van de genomen nadere aktes in dit incident, aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, en reserveert de overige kosten van dit incident;
verwijst de zaak naar de roldatum
24 september 2019voor akte uitlating door IDM ten aanzien van hetgeen onder 4.17 van het arrest van 26 februari 2019 is overwogen;
bepaalt dat na het nemen van de akte door IDM [appellanten] op een termijn van
vier wekenin de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, L.J. de Kerpel-van de Poel en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2019.