In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 27 augustus 2019 een arrest gewezen in een incident ex artikel 225 Rv. De eiseres in het incident, IDM Financieringen B.V., heeft gesteld dat zij de (vermeende) vordering van Hoist Portfolio Holding LTD op de appellanten heeft (terug)gekocht en (terug)geleverd gekregen. Het hof heeft vastgesteld dat de procedure tussen de appellanten en Hoist wordt hervat, waarbij IDM de processuele positie van Hoist overneemt. Het hof heeft IDM veroordeeld in de kosten van de door de appellanten genomen nadere aktes, omdat IDM pas na herhaalde verzoeken van het hof duidelijkheid heeft verschaft over de cessie van de vordering.
Het hof heeft in zijn overwegingen de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de cessie van de vordering op de appellanten door Hoist aan Hoist Finance AB heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de vereisten van artikel 3:94 BW. De appellanten hebben de ingeroepen schorsingsgrond betwist, maar het hof heeft geoordeeld dat IDM voldoende duidelijkheid heeft verschaft over de cessie.
De beslissing van het hof houdt in dat de procedure wordt voortgezet tussen de appellanten en IDM, waarbij IDM de kosten van de genomen nadere aktes moet vergoeden. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere akten en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.