Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 januari 2019;
- het verweerschrift met producties;
- journaalberichten van mr. Snouckaert van Schauburg-Buchwaldt van 5 februari 2019, 24 april 2019, van 2 mei 2019 en van 9 mei 2019, alle met producties, en
- journaalberichten van mr. Ter Avest van 1 maart 2019 en 2 mei 2019 met producties.
3.De feiten
- [D] (verder: [D] ), geboren [in] 1991;
- [E] (verder: [E] ) , geboren [in] 1994, en
- [F] (verder: [F] ), geboren [in] 1996.
- de man aan de vrouw met ingang van heden tot bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] € 702,- per maand zal verstrekken, telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
- de man aan de vrouw tot bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw € 5.598,- per maand zal verstrekken, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en
- deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad is.
4.De omvang van het geschil
- de behoefte van de vrouw vast te stellen op € 1.624,00 netto per maand, althans op € 2.820,00 netto per maand (2018) en € 2.876,40 netto per maand (in 2019), althans een zodanig bedrag als het hof juist acht;
- vast te stellen dat de vrouw geen aanvullende behoefte heeft, althans dat zij een verdiencapaciteit heeft van minimaal € 2.250,00 bruto per maand en geacht wordt haar verdiencapaciteit te verhogen met € 500,00 bruto per maand gedurende de komende drie jaar, althans een zodanige verdiencapaciteit vast te leggen als het hof juist acht;
- te bepalen dat de vrouw in haar verzoek om partneralimentatie niet ontvankelijk is, althans dat haar verzoek moet worden afgewezen, althans de partneralimentatie te bepalen op maximaal € 1.065,00 bruto per maand, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, dan wel vanaf een door het hof vast te stellen datum en op een door het hof vast te stellen bedrag per maand dat lager is dan de bij de bestreden beschikking opgelegde bijdrage van € 5.598,00 bruto per maand en de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van het aldus teveel door hem betaalde, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover;
- te bepalen – primair - dat de alimentatieverplichting van de man eindigt na het verstrijken van een maximale termijn van 3 jaar, dan wel 5 jaar, nadat het huwelijk door echtscheiding is ontbonden, dan wel per een zodanige datum als het hof in redelijkheid vaststelt, in de zin van artikel 1:157 lid 3 BW, althans – subsidiair - dat de partnerbijdrage per die datum althans een in redelijkheid vast te stellen datum op nihil wordt gesteld;
- te bepalen dat de vrouw in de onderhavige procedure in hoger beroep, althans binnen één maand na afgifte van de beschikking in hoger beroep aan de man afschriften dient te verstrekken van leesbare en duidelijke inkomensgegevens over de laatste drie jaar dat de vrouw in Zuid-Afrika werkte, inclusief belastingaangiften en de bank- en beleggingsrekeningen van de vrouw in Zuid-Afrika en Nederland over de periode van 15 maart 2017 tot en met 15 september 2017;
- kosten rechtens.
5.De motivering van de beslissing
´not guaranteed’) van € 73.333,- per jaar. De brief licht verder toe dat het eerste kwartaal voor [G] begint in juni 2019 en dat de man op 31 oktober 2019 uitbetaling van zijn bonus over dat kwartaal tegemoet kan zien (
‘… two months in arrears …’). In dat licht is begrijpelijk dat de leidinggevende aankondigt dat de man een bonus over dit jaar kan verwachten van 50% (
‘You can reasonably expect to make 50% of your bonus, consistent with this year’), maar anders dan de man leidt het hof daaruit niet af dat de man voortaan slechts 50% van die bonus zal ontvangen. Immers: de man begint - vrijwel - halverwege het jaar aan zijn nieuwe baan en de bonus wordt per kwartaal twee maanden achteraf betaald.
6.De slotsom
7.De beslissing
- tot 1 januari 2020 € 3.408,- bruto per maand en
- vanaf 1 januari 2020 € 2.950,- bruto per maand, vermeerderd met de wettelijke indexering per die datum,