ECLI:NL:GHARL:2019:6840

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
200.255.717/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek grootmoeder tot omgang met kleindochter ter voorkoming van loyaliteitsconflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de grootmoeder om omgang met haar kleindochter, [de minderjarige1]. De grootmoeder had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om een omgangsregeling, maar dit verzoek was afgewezen. De grootmoeder verzocht het hof om deze beslissing te vernietigen en alsnog een omgangsregeling vast te stellen. De moeder van [de minderjarige1] voerde verweer en vroeg het hof de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige1], geboren in 2011, onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) en sinds 2018 in een pleeggezin verblijft. De moeder heeft het ouderlijk gezag en heeft nog twee andere kinderen. De grootmoeder heeft in het verleden een belangrijke rol gespeeld in de zorg voor [de minderjarige1], maar de relatie tussen de grootmoeder en de moeder is ernstig verstoord. Het hof oordeelde dat omgang tussen de grootmoeder en [de minderjarige1] onder de huidige omstandigheden in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.

Het hof heeft overwogen dat omgang met de grootmoeder ernstige nadelen kan opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige1]. De grootmoeder mist [de minderjarige1], maar het hof concludeert dat het in het belang van het kind is om de rust en stabiliteit in haar leven te waarborgen. De GI heeft aangegeven dat omgang op dit moment niet wenselijk is, gezien de spanningen in de familie. Het hof heeft daarom het verzoek van de grootmoeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.255.717/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/185392 / FA RK 18-2018)
beschikking van 22 augustus 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
[verweerster],
zonder vaste woon of verblijfplaats,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Helmantel te Sappemeer.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis,
gevestigd te Groningen
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 6 maart 2019;
- een brief van mr. De Gruijl van 29 maart 2019;
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 25 april 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 juli 2019 plaatsgevonden. De grootmoeder is verschenen, bijgestaan door mr. L.H.E.M. Berendse - de Gruijl (kantoorgenoot van
mr. De Gruijl) en de moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is mevrouw [B] verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2011. De moeder heeft nog twee minderjarige kinderen: [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2004 en [de minderjarige3] (verder te noemen: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2017.
3.2
[de minderjarige1] is bij beschikking van 20 december 2016 onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 2 maart 2018 is [de minderjarige1] door middel van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg geplaatst. Beide maatregelen zijn nadien (steeds) verlengd.
3.3
[de minderjarige1] gaat deze zomer met [de minderjarige3] in een ander (perspectiefbiedend) pleeggezin in [C] wonen, na geruime tijd in een crisispleeggezin te hebben verbleven. [de minderjarige2] woont sinds april 2016 bij zijn oom (broer moederszijde).
3.4
De grootmoeder heeft de rechtbank bij verzoekschrift, binnengekomen op 4 juli 2018, verzocht te bepalen dat zij en [de minderjarige1] ieder weekend van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 17:00 uur omgang hebben met elkaar, dan wel een omgangsregeling die de rechtbank in het belang van [de minderjarige1] wenselijk acht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil (de invulling van) het recht op omgang tussen de grootmoeder en [de minderjarige1] . Bij de bestreden beschikking van 12 februari 2019 heeft de rechtbank het verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige1] vast te stellen (zie 3.4) afgewezen.
4.2
De grootmoeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat [de minderjarige1] en de grootmoeder ieder weekend van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 17:00 omgang hebben met elkaar, dan wel een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het hof in het belang van [de minderjarige1] wenselijk acht en die (veel meer) rekening houdt met het recht op family life tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.3
De moeder heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
Ingevolge lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
In artikel 1:377a lid 3 BW is bepaald dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
In hoger beroep is niet gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat tussen de grootmoeder en [de minderjarige1] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat zodat ook het hof hiervan uit zal gaan. De vraag die voorligt is of de grootmoeder het recht op omgang moet worden ontzegd op een van de hiervoor genoemde gronden.
5.3
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat omgang tussen de grootmoeder en [de minderjarige1] onder de huidige omstandigheden in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] . In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Het hof verwijst naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over, maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
5.4
[de minderjarige1] is een meisje van bijna acht jaar dat veel onrust en onveiligheid in haar opvoedsituatie heeft meegemaakt en inmiddels bijna anderhalf jaar uit huis is geplaatst. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken is gebleken dat de verhouding tussen de moeder en de grootmoeder ernstig verstoord is. De grootmoeder heeft in de eerste jaren van [de minderjarige1] ’s leven veel zorgtaken van de moeder overgenomen en een bepalende rol gespeeld binnen het gezin. Dat er inmiddels ruim drie jaar geen omgang is geweest tussen [de minderjarige1] en de grootmoeder is een gevolg van het feit dat [de minderjarige2] in april 2016 na een conflict met de moeder van huis is weggelopen naar de grootmoeder en zijn oom en daar sindsdien verblijft. De moeder heeft afstand genomen van de grootmoeder en haar broer, met wie zij op dit moment geen enkel contact heeft. Hulpverlening (via [D] ) om de familierelatie(s) te herstellen is niet van de grond gekomen. De GI acht het in het belang van [de minderjarige1] dat zij zo min mogelijk wordt geconfronteerd met de spanningen in de familie en is van mening dat een omgangsregeling met de grootmoeder op dit moment niet wenselijk is. Het risico bestaat dat [de minderjarige1] in een loyaliteitsconflict komt tussen de grootmoeder en de moeder en/of tussen de grootmoeder en de pleegouders waardoor het perspectief van [de minderjarige1] en de band met haar moeder onder druk komt te staan. De omgang tussen [de minderjarige1] en de moeder is recent teruggebracht naar eenmaal per vier weken en de GI richt zich nu vooral op het in stand houden en versterken van het contact tussen [de minderjarige1] en de moeder en [de minderjarige2] .
5.5
Het hof stelt voorop dat in het algemeen contact tussen grootouders en kleinkinderen in het belang van kinderen is, omdat zij zich zo een beeld kunnen vormen van hun identiteit en achtergrond. In dit geval zou omgang echter ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke gezondheid en ontwikkeling van [de minderjarige1] .
Dit oordeel baseert het hof niet op twijfel aan de capaciteiten van de grootmoeder om op een zorgzame wijze invulling te geven aan de omgang, maar op de weerstand van de moeder tegen omgang en de onrust en spanningen die uit de conflictsituatie tussen de grootmoeder en de moeder voortvloeien. [de minderjarige1] krijgt hiervan hoe dan ook, ook al verblijft zij in een (neutraal) pleeggezin, het een en ander mee en dat acht het hof onwenselijk. Hoewel het hof begrijpt dat de grootmoeder [de minderjarige1] mist, dient voorkomen te worden dat omgang een negatieve weerslag heeft op [de minderjarige1] . Het hof betrekt in zijn beoordeling dat [de minderjarige1] op dit moment in een spannende fase zit waarbij zij binnenkort wordt (of inmiddels is) overgeplaatst naar een ander pleeggezin in een geheel andere omgeving. Het hof is van oordeel dat [de minderjarige1] de aankomende tijd de rust en ruimte dient te krijgen om daar te wennen en zich ongestoord te hechten aan de pleegouders en dat de omgangsregeling met de moeder en haar broer eerst dient te stabiliseren.
5.6
Het hof ziet tot slot geen aanleiding om de zaak aan te houden in verband met de huidige veranderingen in [de minderjarige1] ’s leven, zoals de grootmoeder ter zitting heeft voorgesteld, nu de moeder zich hiertegen heeft verzet en er gelet op de complexe gezinsdynamiek niet te verwachten valt dat de situatie binnen afzienbare tijd voldoende verbeterd zal zijn. Ook ziet het hof geen aanleiding om een raadsonderzoek te gelasten nu de raad in eerste aanleg naar voren heeft gebracht dat de situatie eerst dient te normaliseren voordat er omgang kan zijn tussen de grootmoeder en [de minderjarige1] . De situatie binnen het systeem is volgens de raad alleen maar verergerd sinds een eerder raadsonderzoek en deze onrust krijgt [de minderjarige1] (direct of indirect) mee, wat belastend en verwarrend voor haar is. De GI heeft (ter zitting) aangegeven dat de omgang tussen de grootmoeder en [de minderjarige1] onder de aandacht blijft. Het hof is van oordeel dat een neutrale en professionele instantie als de GI de mogelijkheden, ruimte en behoefte van [de minderjarige1] wat betreft (de opbouw en inhoud van) een eventuele omgangsregeling het beste kan inschatten, met inachtneming van de recente ontwikkelingen.
5.7
Alles afwegende acht het hof het vaststellen van een omgangsregeling tussen de grootmoeder en [de minderjarige1] op dit moment niet in haar belang. Het hof wijst het verzoek van de grootmoeder daarom af.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
12 februari 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, M.P. den Hollander en
M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 22 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.