ECLI:NL:GHARL:2019:6836

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
200.255.716/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder wegens vertrouwensbreuk en onvoldoende profiteren van hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een bewindvoerder. De rechthebbende had verzocht om ontslag van de bewindvoerder, [verzoekster], en benoeming van een opvolgend bewindvoerder, [de bewindvoerder]. De kantonrechter had eerder, op 23 januari 2019, het verzoek van de rechthebbende toegewezen en [verzoekster] ontslagen als bewindvoerder.

In hoger beroep heeft [verzoekster] drie grieven ingediend en verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen. Het hof heeft de procedure en de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de vertrouwensbreuk tussen de rechthebbende en [verzoekster]. Het hof oordeelde dat er gewichtige redenen waren voor het ontslag van [verzoekster], met name het gebrek aan vertrouwen van de rechthebbende in haar functioneren als bewindvoerder. Dit gebrek aan vertrouwen had geleid tot spanningen en een stagnatie in de persoonlijke ontwikkeling van de rechthebbende, waardoor hij onvoldoende kon profiteren van de hulpverlening.

Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing benadrukt het belang van vertrouwen in de relatie tussen bewindvoerder en rechthebbende, en dat een vertrouwensbreuk kan leiden tot ontslag van de bewindvoerder, zelfs als er geen objectieve tekortkomingen in de uitvoering van de taken zijn aangetoond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.255.716/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7350315 VO VERZ 18-2375)
beschikking van 20 augustus 2019
inzake
[verzoekster],
gevestigd te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. T.A. Bruins te Aerdenhout.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de rechthebbende] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. N.H.M. Poort te Heerenveen,

2.[de bewindvoerder] B.V.,

kantoorhoudende te [C] ,
verder te noemen: [de bewindvoerder] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (verder ook te noemen: de kantonrechter), van 23 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 6 maart 2019;
- het verweerschrift van de rechthebbende;
- een brief van [de bewindvoerder] van 18 april 2019, waarin wordt medegedeeld dat geen verweerschrift zal worden ingediend;
- een journaalbericht van mr. Bruins van 12 juli 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juli 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- namens [verzoekster] : de heer [D] , mevrouw [E] en mevrouw [F] , bijgestaan door mr. Bruins;
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. Poort (die werd vergezeld van een kantoorgenoot);
- mevrouw [G] (begeleidster van de rechthebbende vanuit [H] );
- namens [de bewindvoerder] : mevrouw [I] .
Mr. Bruins heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij beschikking van 2 juli 2008 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan de rechthebbende een bewind in de zin van artikel
1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld. Bij beschikking van 26 maart 2010 is [verzoekster] op verzoek van rechthebbende tot (opvolgend) bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 7 november 2018, heeft de rechthebbende verzocht [verzoekster] als bewindvoerder te ontslaan en
[de bewindvoerder] als opvolgend bewindvoerder te benoemen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, [verzoekster] met ingang van 1 februari 2019 ontslagen als bewindvoerder en [de bewindvoerder] met ingang van 1 februari 2019 als bewindvoerder benoemd.
4.2
[verzoekster] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek alsnog af te wijzen, als gevolg waarvan [verzoekster] niet is ontslagen als bewindvoerder en [de bewindvoerder] niet is benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
4.3
De rechthebbende heeft verweer gevoerd en het hof verzocht het hoger beroep van [verzoekster] ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na datum van de beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om [verzoekster] ontslag te verlenen.
* De uitvoering van de taken als bewindvoerder
5.2
Het hof stelt voorop dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat [verzoekster] haar taken als bewindvoerder niet naar behoren heeft uitgevoerd. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] voldoende heeft weerlegd dat er in de jaren dat zij het bewind heeft gevoerd gelden van de bankrekening van de rechthebbende zouden zijn verdwenen. Ook overigens is het hof niet gebleken dat [verzoekster] betreffende het vermogen van de rechthebbende zou hebben gehandeld op een wijze die niet in het belang van de rechthebbende moet worden geacht. De wijze waarop [verzoekster] het bewind over het vermogen van de rechthebbende heeft uitgevoerd, vormt dan ook geen gewichtige reden om haar te ontslaan.
* De vertrouwensbreuk
5.3
Het hof dient vervolgens te beoordelen of het ontbreken van vertrouwen bij de rechthebbende in [verzoekster] als bewindvoerder onder de omstandigheden van dit geval wel een gewichtige reden vormt voor ontslag.
5.4
Het hof stelt daarbij voorop dat niet lichtvaardig mag worden aangenomen dat sprake is van een zodanige vertrouwensbreuk dat die een gewichtige reden vormt voor ontslag van de bewindvoerder. Een zekere mate van frictie tussen de wensen van de rechthebbende enerzijds en de taken van de bewindvoerder als financiële belangenbehartiger anderzijds is immers inherent aan hun onderlinge verhouding.
5.5
De omstandigheden van dit geval maken naar het oordeel van het hof dat het gebrek aan vertrouwen van de rechthebbende in [verzoekster] een gewichtige reden vormt voor ontslag. Met name acht het hof in dit verband van belang de verklaring van de persoonlijk begeleidster van de rechthebbende ter zitting dat de gesprekken die zij met hem voerde toen hij nog onder bewind stond bij [verzoekster] vaak gingen over de onvrede die hij voelde ten opzichte van deze stichting. Volgens de persoonlijk begeleidster bracht dit voor de rechthebbende veel spanningen mee en in de gesprekken bleef daardoor vaak onvoldoende tijd over voor andere voor de rechthebbende van belang zijnde zaken. De persoonlijke ontwikkeling van de rechthebbende stagneerde hierdoor en zijn groeiende gevoelens van ongenoegen jegens de bewindvoerder hadden een negatieve invloed op zijn mentaal welbevinden. Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat het ontbreken van vertrouwen in [verzoekster] bij de rechthebbende zodanige spanningen oplevert en invloed heeft op zijn welbevinden dat hij als gevolg daarvan onvoldoende kan profiteren van voor hem ingezette hulpverlening, maakt dat sprake is van een gewichtige reden voor ontslag van [verzoekster] . Dat er objectief bezien, zoals [verzoekster] stelt, geen aanleiding was om het vertrouwen in haar te verliezen doet daar niet aan af. Het hof heeft bovendien geen aanleiding om te veronderstellen dat de rechthebbende elke afwijzende beslissing aangrijpt om ontslag van de bewindvoerder te verzoeken. Vast staat immers dat hij ruim negen jaar onder bewind heeft gestaan bij [verzoekster] .
5.6
[verzoekster] heeft verder nog gesteld het niet in het belang van de rechthebbende te achten dat hij wordt geconfronteerd met extra kosten die met de wijziging van bewindvoerder gepaard gaan, alsmede met het hogere tarief dat [de bewindvoerder] hanteert. Het hof is echter van oordeel dat deze kosten opwegen tegen de voordelen die de rechthebbende ervaart ten aanzien van de bereikbaarheid van de nieuwe bewindvoerder en het persoonlijke contact (wat daar objectief bezien ook van zij). Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de verklaringen van de persoonlijk begeleidster van de rechthebbende is gebleken dat de rechthebbende thans geen spanningen meer ervaart ten aanzien van het bewind en dat de gesprekken sindsdien kunnen worden benut waarvoor die zijn bedoeld. De rechthebbende heeft ter zitting zelf ook verklaard met bedoelde kosten akkoord te kunnen gaan en niet gebleken is dat het bovenmatige kosten zijn, nu deze voortvloeien uit de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
5.7
Door [verzoekster] is de benoeming van [de bewindvoerder] als zodanig verder niet bestreden. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.
De proceskosten
5.8
De rechthebbende heeft verzocht [verzoekster] te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof ziet daarvoor gelet op de aard van de zaak geen aanleiding en zal de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.9
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als volgt.

6.De beslissing

bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 23 januari 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
F. Kleefmann, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 20 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.