ECLI:NL:GHARL:2019:6804

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
200.257.391
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van adoptieverzoek naar Nederlands recht door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot adoptie van een minderjarig kind door een echtpaar. De verzoekers, een man en een vrouw, waren in het buitenland gehuwd en hadden een kind geadopteerd, maar de rechtbank Gelderland had hun verzoek tot adoptie afgewezen. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland van 9 januari 2019, waarin werd geoordeeld dat de adoptie niet kon worden uitgesproken omdat niet voldaan was aan de vereisten van de Nederlandse wetgeving inzake adoptie.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw en het kind in het buitenland verblijven, wat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in twijfel trekt. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de woonplaats van de man in Nederland. Verder is het hof van oordeel dat de vereisten voor adoptie volgens de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek niet zijn nageleefd. De verzoekers hebben niet voldaan aan de eis dat zij ten minste drie aaneengesloten jaren met elkaar hebben samengeleefd, en er is onvoldoende bewijs dat het in het belang van het kind zou zijn om de adoptie uit te spreken.

Het hof heeft ook opgemerkt dat er geen beginseltoestemming van de Minister van Justitie en Veiligheid is verkregen, wat een vereiste is voor de adoptie van een buitenlands kind. Bovendien is er geen gezinsonderzoek uitgevoerd door een neutrale instantie, wat noodzakelijk is om de belangen van het kind te waarborgen. Gezien deze tekortkomingen heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek tot adoptie afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.391
(zaaknummer rechtbank Gelderland 342070)
beschikking van 22 augustus 2019
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de man,
en
[de vrouw],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in het buitenland,
verder noemen: de vrouw,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. E. Maalsen te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man en de vrouw hebben een beroepschrift met producties ingediend, ingekomen op 4 april 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2019 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en begeleider [naam begeleider] . De moeder is niet verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger Raad] verschenen.

3.De feiten

3.1
Verzoekers zijn op [trouwdatum] te [land 1] , met elkaar gehuwd.
3.2
De man heeft over de periode van 17 maart 1989 tot 1 december 2009 in Nederland ingeschreven gestaan. Hij heeft op [datum] de Nederlandse nationaliteit gekregen.
3.3
De vrouw heeft over de periode van 7 april 1998 tot 1 december 2009 in Nederland ingeschreven gestaan. Zij heeft op [datum] de Nederlandse nationaliteit gekregen.
3.4
Verzoekers zijn in 2010 naar [land 2] verhuisd.
3.5
Op [geboortedatum] 2011 is te [land 2] , geboren het minderjarige kind:
[kind] (verder te noemen: [kind] ).
3.6
[kind] heeft een onbekende nationaliteit.
3.7
Blijkens een stuk dat in de beëdigde vertaling van het Arabisch in het Nederlands is getiteld
”Bewijs van gezag over en garantstelling voor een kind”opgesteld door de familierechter van [land 1] (Nationale [land 2] Autoriteit, Rechtbank Personen- en Familiezaken te [land 1] )11 juni 2014, hebben verzoekers op 11 juni 2014 verklaard dat zij echtelieden zijn, dat zij geen eigen nakomelingen hebben, dat zij op 30 april 2014 krachtens de toestemming van de Centrale commissie en de minister van Sociale Zaken [kind] hebben opgenomen, dat zij competent en geschikt zijn het gezag over hem op zich te nemen en voor hem garant te staan, dat zij het gezag over hem hebben en zijn opvoeding en onderhoud uit hun eigen vermogen op zich hebben genomen, zonder zich op het vermogen van [kind] te verlaten. Blijkens dit stuk is op verzoek van de man en de vrouw besloten het bewijs van gezag en garantstelling ten behoeve van verzoekers in te schrijven, om zich daarop te kunnen verlaten bij de bevoegde autoriteiten, conform de beginselen.
3.8
De man is op [datum] teruggekeerd naar Nederland.
3.9
In de verklaring van opvangorganisatie Daughters of Charity te [plaats] van 12 maart 2018 wordt vermeld dat de [land 2] autoriteiten [kind] bij zijn geboorte een anonieme naam hebben gegeven, dat hij sinds zijn geboorte ouderloos is geweest en later door verzoekers is geadopteerd, bij beslissing van the Ministry of Social Affairs van 30 april 2014 . Deze adoptie is volgens de opvangorganisatie een equivalent van een volledige adoptie.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van verzoekers dat de rechtbank bij beschikking de adoptie van [kind] door verzoekers zal uitspreken, afgewezen.
4.2
Verzoekers zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking enverzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot adoptie alsnog in te willigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Door de omstandigheid dat de vrouw en [kind] in het buitenland verblijven, dient eerst de vraag beantwoord te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op grond van het onder a. van dat artikel bepaalde, inhoudende dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien de verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, een van hen, of een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, kan het hof kennis kan nemen van het verzoek.
5.2
Op grond van artikel 10:105 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
De overwegingen voor de beslissing
5.3
Niet in geschil is dat het Haags Adoptieverdrag 1993 (HAV) niet van toepassing is en dat ten gevolge daarvan afdeling 3 van Titel 6 van Boek 10 BW van toepassing is op het verzoek.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de vader het verzoek nader gespecificeerd. Verzoekers verzoeken het hof gezamenlijk een adoptie naar Nederlands recht op grond van artikel 1:227 en 1:228 BW uit te spreken. Hieruit leidt het hof af dat de grieven van verzoekers geen betrekking hebben op de overwegingen van de rechtbank dat geen sprake is van een in het buitenland gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen die kan worden erkend.
5.5
In het kader van een adoptie naar Nederlands recht dient - zoals de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen - te worden onderzocht of voldaan is aan de in de Nederlandse wet vastgelegde vereisten voor adoptie.
5.6
Opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie - op grond van hetgeen is bepaald in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) – is uitsluitend toegestaan, indien van de Minister van Justitie en Veiligheid een voorafgaande schriftelijke mededeling is verkregen, dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleent. Niet betwist is door verzoekers dat deze bepaling van toepassing is voor de man. De advocaat van verzoekers heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep uitgelegd dat aanvankelijk niet duidelijk was welke stappen moesten worden gezet en dat vanuit de adoptieorganen is meegedeeld dat verzocht moest worden om erkenning van de (adoptie)papieren van [kind] . Mede in verband daarmee is (nog) geen verzoek tot het verkrijgen van beginseltoestemming ingediend. Er is dus niet aan de bepalingen van de Wobka voldaan.
5.7
Ook moet worden beoordeeld of wordt voldaan aan de gronden en voorwaarden voor adoptie zoals bedoeld in de artikelen 1:227 en 1:228 BW.
5.8
Ingevolge artikel 1:227 lid 1 BW geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Ingevolge artikel 1:227 lid 2 kan het verzoek door twee personen slechts worden gedaan, indien zij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd. Ingevolge artikel 1:227 lid 3 BW kan het verzoek alleen worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
Het hof stelt vast dat aan het bepaalde in artikel 1:227 lid 2 BW niet wordt voldaan, omdat verzoekers, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is vermeld onder de feiten, niet ten minste drie aaneengesloten jaren voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd.
Verder kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld of voldaan wordt aan de voorwaarden die worden gesteld in artikel 1:227 lid 3 BW.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat vanwege de vergaande gevolgen van een adoptie voor een kind, een gezinsonderzoek door een neutrale deskundige instantie naar het belang van [kind] bij een adoptie noodzakelijk is. Dit onderzoek is in de gegeven omstandigheden niet mogelijk. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling nogmaals uitgelegd dat de raad vanuit Nederland geen zicht kan krijgen op de situatie van [kind] . In [land 1] is geen centrale autoriteit die onderzoek naar het belang van [kind] en de geschiktheid van verzoekers kan verrichten en de centrale autoriteiten van het land van herkomst kunnen ook geen onderzoek verrichten omdat [kind] daar niet is geregistreerd. De stellingen van de man:
  • dat de vrouw noodgedwongen met [kind] is achtergebleven omdat aan [kind] geen visum wordt verstrekt om naar Nederland te reizen;
  • dat de vrouw staatloos is, geen werk heeft en op wisselende plaatsen met [kind] moet verblijven,
  • dat [kind] op dit moment opgroeit buiten aanwezigheid van de man die de vaderrol op zich had genomen, omdat het voor de man onmogelijk is om een gezin met hem te vormen;
zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om te kunnen vaststellen dat een adoptie naar Nederlands recht, zonder dat nader onderzoek is verricht, in het belang van [kind] kan worden geacht. Ten gevolge van een adoptie naar Nederlands recht kan [kind] niet alleen bij verzoekers gaan wonen, maar ontstaan ook familierechtelijke betrekking tussen [kind] en verzoekers en worden de banden met zijn biologische ouders verbroken. Ook de door verzoekers bij het verzoekschrift als productie 3 overgelegde verklaring van de ‘consultant psychiatrist’ [psychiater] MD van 23 maart 2019 acht het hof onvoldoende. Dat de ‘psychiatrist’ heeft geconstateerd dat [kind] zijn vader (hof: de man) mist en erg veel stress ervaart, wil nog niet zeggen dat een adoptie naar Nederlands recht in het belang van [kind] is.
Het hof constateert daarnaast, evenals de raad, dat de officiële stukken niet eenduidig zijn over de biologische ouders van [kind] . In het paspoort van [kind] (productie 4 in eerste aanleg) staat als moedersnaam [voornaam moeder] vermeld. Op de geboorteakte van [kind] (productie 7 in eerste aanleg) van [datum] wordt vermeld dat de naam van zijn vader [voornaam vader] en de familienaam [Y] en de naam van zijn moeder [voornaam moeder] en de naam van haar familie [X] is. In het document dat is afgegeven door het Holy Family Children’s Home te [plaats] (productie 8 in eerste aanleg) wordt vermeld dat [kind] (hof: kennelijk is bedoeld [kind] ) [kind] vanaf zijn geboorte verlaten en ouderloos is. De advocaat van verzoekers is van mening dat uitgegaan moet worden van de verklaring van het tehuis te [plaats] . In eerste aanleg heeft de advocaat van verzoekers gesteld dat het tehuis ook de geboorteakte van [kind] heeft opgesteld en dat de vermelde namen van de ouders mogelijk de namen van medewerkers van de instantie/het tehuis betreft en dat het niet de namen van de biologische ouders zijn. De gegevens van de biologische ouders zijn niet meer te achterhalen. Op basis van de thans voor handen zijnde informatie is naar het oordeel van het hof niet geheel duidelijk dat [kind] in de toekomst redelijkerwijs niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
5.9
Omdat de beginseltoestemming ontbreekt, niet wordt voldaan aan het vereiste in artikel 1:227 lid 2 BW en onvoldoende kan worden vastgesteld of wordt voldaan aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel 1:227 lid 3 BW, is het hof van oordeel dat het verzoek om de adoptie naar Nederlands recht uit te spreken niet toewijsbaar is. Aan een beoordeling van de voorwaarden die worden genoemd in artikel 1:228 BW komt het hof in verband daarmee niet meer toe.
5.1
Op grond van het hiervoor overwogene faalt de tweede grief van verzoekers.
5.11
De eerste grief van verzoekers heeft betrekking op het oordeel van de rechtbank dat in [land 2] geen adoptie tot stand is gekomen, maar slechts een vorm van voogdij. Deze grief faalt naar het oordeel van het hof eveneens. Verzoekers hebben het hof uitsluitend verzocht een adoptie naar Nederlands recht uit te spreken en voor het overige geen hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Voor een beoordeling van de adoptie naar Nederlands recht is het niet van belang of een adoptie dan wel een toevertrouwing die kan worden gelijkgesteld met een (interlandelijke) adoptie tot stand is gekomen. Voor zover verzoekers bedoeld hebben dat de adoptie naar Nederlands recht in het belang is van [kind] , omdat reeds sprake is van een buitenlandse adoptie en [kind] op basis van die adoptie bij hen verblijft, overweegt het hof dat dit het oordeel van het hof dat gezinsonderzoek door een neutrale deskundige instantie naar het belang van [kind] bij een adoptie naar Nederlands recht noodzakelijk is, niet anders maakt.
5.12
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 januari 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Feunekes en C.M. Schönhagen, bijgestaan door de griffier, en is op 22 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.