ECLI:NL:GHARL:2019:6799

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
200.254.345
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarige na echtscheiding afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om opnieuw belast te worden met het gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind, [kind 1]. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. L.J.A. Eshuis-Nijmeijer, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Overijssel van 23 november 2018 bestreden, waarin zijn verzoek was afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.F. Kiers, heeft verweer gevoerd tegen de grieven van de vader.

De procedure in hoger beroep begon met de indiening van het beroepschrift op 11 februari 2019, gevolgd door een verweerschrift. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2019 heeft de minderjarige [kind 1] zijn mening over het gezag kenbaar gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders van [kind 1] en [kind 2] zijn gescheiden en dat de kinderen bij beide ouders een hoofdverblijfplaats hebben. De vader heeft in zijn grieven aangevoerd dat er gewijzigde omstandigheden zijn die een herziening van het gezag rechtvaardigen, maar het hof oordeelde dat deze omstandigheden niet relevant zijn voor de beslissing.

Het hof heeft de grieven van de vader verworpen en geoordeeld dat de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de moeder alleen met het gezag over [kind 1] was belast, niet op onjuiste of onvolledige gegevens was gebaseerd. De vader's verzoek om gezamenlijk gezag werd afgewezen, en het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.254.345
(zaaknummer rechtbank Overijssel 223479)
beschikking van 22 augustus 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.J.A. Eshuis-Nijmeijer te Almelo,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.F. Kiers te Deventer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 november 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 11 februari 2019;
- het verweerschrift.
2.2
De hierna nader te noemen minderjarige [kind 1] heeft op het ‘formulier bij kindgesprek’, ingekomen ter griffie op 4 april 2019, zijn mening over het gezag schriftelijk aan het hof kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2019 plaatsgevonden. De vader heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger Raad voor de Kinderbescherming] verschenen.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 19 maart 2008 in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Rijssen-Holten.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
gezamenlijk verder te noemen: de kinderen.
[kind 1] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder en [kind 2] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader.
3.3
De kinderen zijn bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 april 2015 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is ten aanzien van [kind 1] geëindigd op 22 januari 2018.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 4 januari 2018 is de moeder alleen belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader om te bepalen dat hij opnieuw wordt belast met het gezamenlijk gezag over [kind 1] afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek om hem te belasten met het gezamenlijk gezag over [kind 1] alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de grieven van de man te verwerpen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of
dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Een verzoek om gezamenlijk met de andere ouder met het gezag te worden belast wordt met analoge toepassing van artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien
a. er nog steeds een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De vader voert in zijn eerste grief aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld, dat geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een wijziging van de beslissing het gezag alleen aan de moeder toe te kennen rechtvaardigt. De vader noemt als gewijzigde omstandigheden:
- dat er in mei 2018 contact is geweest tussen de vader en [kind 1] ;
- dat hij heeft vernomen dat professionele hulp is ingezet in de situatie bij moeder;
- dat hij graag geïnformeerd wil worden over problemen in de situatie bij de moeder, zodat de juiste beslissingen kunnen worden genomen;
- dat partijen in staat zijn om invulling te geven aan het gezamenlijk gezag over [kind 2] , waarbij zij in staat zijn met elkaar te communiceren. Dit wordt bevestigd door het feit dat de ondertoezichtstelling voor [kind 2] ook is geëindigd. Daaruit volgt volgens hem dat geen sprake is van een verslechtering van de verstandhouding zoals de rechtbank heeft overwogen.
5.3
De door de vader voormelde omstandigheden vormen naar het oordeel van het hof geen rechtens relevante wijzigingen van omstandigheden ten opzichte van de situatie ten tijde van de beschikking 4 januari 2018. De feiten waarop de rechtbank zich in de beschikking van 4 januari 2018 heeft gebaseerd zijn, zoals de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen, nog steeds onverminderd aanwezig. Het gaat dan vooral om het feit dat de band tussen [kind 1] en de vader niet goed is, er - met uitzondering van één keer in mei 2018 - geen sprake is van contact tussen de vader en [kind 1] , overleg met de vader veel spanningen veroorzaakt terwijl de moeder en [kind 1] juist behoefte hebben aan rust en [kind 1] een duidelijk eigen standpunt heeft. De eerste grief van de vader faalt.
5.4
In zijn tweede grief heeft de vader aangevoerd dat is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens, omdat de beslissing van de rechtbank van 4 januari 2018 om de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten mede is gebaseerd op het advies van de gezinsvoogd om het verzoek van de moeder toe te wijzen. Op het moment dat de gezinsvoogd dat advies gaf, was bij haar de melding van huiselijk geweld tussen de moeder en [kind 1] nog niet bekend.
Het hof is van oordeel dat het feit de gezinsvoogd tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft verklaard dat het klopt dat zij mogelijk een ander advies had gegeven indien zij wel op de hoogte zou zijn geweest van het incident, onvoldoende aanleiding geeft om te kunnen concluderen dat de rechtbank destijds van onjuiste of onvolledige gegeven is uitgegaan. Zoals de moeder ook heeft gesteld, wil de mededeling van de gezinsvoogd dat zij mogelijk een ander advies zou hebben gegeven, nog niet zeggen dat zij dat ook daadwerkelijk zou hebben gedaan. De beslissing van de rechtbank van 4 januari 2018 is bovendien gebaseerd op veel meer feiten en omstandigheden betreffende [kind 1] en de ouders in de periode voorafgaand aan die beschikking. Uit de overwegingen van de rechtbank in de beschikking van 4 januari 2018 kan worden afgeleid dat het advies van de gezinsvoogd niet van doorslaggevend belang is geweest bij de beslissing om de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten. De tweede grief van de vader faalt naar het oordeel van het hof eveneens.
5.5
Nu beide grieven van de vader falen komt het hof niet toe aan een verdere inhoudelijke beoordeling en zullen de verzoeken van de vader worden afgewezen.
5.6
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de uit hun relatie geboren kinderen betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 november 2018;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.H. Lieber en C.M. Schönhagen, bijgestaan door de griffier, en is op 22 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.