Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om opnieuw belast te worden met het gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind, [kind 1]. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. L.J.A. Eshuis-Nijmeijer, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Overijssel van 23 november 2018 bestreden, waarin zijn verzoek was afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.F. Kiers, heeft verweer gevoerd tegen de grieven van de vader.
De procedure in hoger beroep begon met de indiening van het beroepschrift op 11 februari 2019, gevolgd door een verweerschrift. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2019 heeft de minderjarige [kind 1] zijn mening over het gezag kenbaar gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders van [kind 1] en [kind 2] zijn gescheiden en dat de kinderen bij beide ouders een hoofdverblijfplaats hebben. De vader heeft in zijn grieven aangevoerd dat er gewijzigde omstandigheden zijn die een herziening van het gezag rechtvaardigen, maar het hof oordeelde dat deze omstandigheden niet relevant zijn voor de beslissing.
Het hof heeft de grieven van de vader verworpen en geoordeeld dat de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de moeder alleen met het gezag over [kind 1] was belast, niet op onjuiste of onvolledige gegevens was gebaseerd. De vader's verzoek om gezamenlijk gezag werd afgewezen, en het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.