ECLI:NL:GHARL:2019:6798

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
200.259.344
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hier aangeduid als [kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 25 februari 2019 de ondertoezichtstelling van [kind] had uitgesproken, te vernietigen. De moeder stelde dat er geen machtiging voor ondertoezichtstelling verleend moest worden, of dat deze slechts voor de duur van zes maanden verleend zou moeten worden. De raad voor de kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de vader gezamenlijk belast zijn met het gezag over [kind], die bij de moeder woont. De vader heeft een negatieve invloed op [kind], die al meer dan twee jaar geen contact met hem heeft gehad. Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de ontwikkeling van [kind] ernstig wordt bedreigd en dat de zorg die nodig is om deze bedreiging weg te nemen, niet door de ouders wordt geaccepteerd. Het hof heeft geconcludeerd dat de inzet van een jeugdbeschermer noodzakelijk is om het contactherstel tussen [kind] en zijn vader te begeleiden.

De grieven van de moeder zijn door het hof verworpen, en de beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd. Het hof heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en dat het proces naar contactherstel een aanzienlijke tijd in beslag zal nemen, langer dan zes maanden. De beslissing is genomen in het belang van [kind] en zijn ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.259.344
(zaaknummer rechtbank Gelderland 347911)
beschikking van 22 augustus 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.W.M. Mans te Roermond,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. C. Simmelink te Maarssen, thans zonder advocaat.
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 25 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 14 mei 2019;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Simmelink van 28 mei 2019 met een onttrekking;
- de brief van de GI van 4 juni 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger Raad voor de Kinderbescherming] verschenen. De vader is in persoon verschenen. Namens de GI is [vertegenwoordiger GI] , jeugdbeschermer, verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [kind] die op [geboortedatum] te [geboorteplaats] is geboren.
Zij zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind] . [kind] woont bij de moeder.
3.2
De vader heeft nog een dochter: [kind belanghebbende] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [kind] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 februari 2019 tot 25 februari 2020.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat geen machtiging wordt verleend voor de ondertoezichtstelling, dan wel dat er een machtiging wordt verleend voor de duur van zes maanden.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, daarbij inbegrepen de uitvoerbaarheid bij voorraad.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof acht aannemelijk dat [kind] bij het uitblijven van de verzochte ondertoezichtstelling zodanig zal opgroeien dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor de ouders door deze(n) niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Daarnaast is de verwachting gerechtvaardigd dat de ouders in staat zijn binnen een gelet op [kind] en zijn ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
5.3
Gebleken is dat [kind] zijn vader al langer dan twee jaar niet heeft gezien en geëmotioneerd raakt als er gesproken wordt over zijn vader. Hij heeft een negatief vaderbeeld. Gedurende het onderzoek van de raad heeft [kind] een aantal weken spanningsklachten laten zien. [kind] is een gevoelig, slim kind met kenmerken van ADHD en astmaproblematiek. De moeder heeft tot nu toe hulp gezocht voor [kind] wanneer dat nodig was. Hoewel [kind] zich bij de moeder op dit moment goed ontwikkelt, vindt het hof het zeer zorgelijk dat [kind] een negatief vaderbeeld heeft. Zo’n negatief vaderbeeld kan op termijn verstrekkende gevolgen hebben. Er is dan ook nu sprake van een bedreigde ontwikkeling. Het is heel goed dat de moeder in overleg met school speltherapie heeft ingezet voor [kind] en dat de speltherapeut nu nog als een soort vertrouwenspersoon voor [kind] fungeert, maar de therapie heeft onvoldoende verandering gebracht in het (negatieve) vaderbeeld bij [kind] . Dat de moeder stelt dat de speltherapeut het contactherstel tussen [kind] en zijn vader in de toekomst zou kunnen begeleiden wanneer [kind] daaraan toe is, acht het hof niet voldoende. Indien nu geen concrete verdere stappen worden gezet, is de situatie te vrijblijvend en zal vermoedelijk een impasse ontstaan. Niet te verwachten is dat [kind] uit zichzelf zal aangeven dat hij toe is aan contact met zijn vader. Hoewel de moeder het contact niet tegenhoudt, is er op dat moment onvoldoende stimulans. Het is voor [kind] van groot belang dat hij zijn negatieve vaderbeeld kan ombuigen en in dat kader moet hij in de gelegenheid worden gesteld nieuwe positieve ervaringen met zijn vader te kunnen opdoen.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling in hoger beroep leidt het hof af dat er meerdere redenen zijn waarom de inzet van een jeugdbeschermer vanuit de GI noodzakelijk is. Van belang is dat contactherstel voorzichtig, zorgvuldig en zo nodig onder begeleiding tot stand wordt gebracht. De snelheid en mogelijkheden moeten goed worden afgestemd op [kind] , omdat hij snel wordt overvraagd. De ouders kunnen onvoldoende met elkaar communiceren en kunnen niet tot gezamenlijke besluiten voor de aanpak van het contactherstel komen. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling gezien dat de vader de ernst van de situatie mogelijk enigszins onderschat. Dat de detentie van de vader een grote impact op [kind] heeft gehad, is niet het enige dat een rol speelt in het negatieve vaderbeeld van [kind] . De vader zal er ook rekening mee moeten houden dat [kind] bij de raad heeft verteld dat hij de omgang met de vader in de periode vóórdat hij was gedetineerd niet altijd prettig vond. Het vertrouwen van [kind] (en ook van de moeder) in de vader moet worden teruggewonnen. Dit alles tezamen maakt dat de opdracht voor de ouders om het vaderbeeld bij [kind] te veranderen en het contact binnen de mogelijkheden van [kind] duurzaam te herstellen, voor hen alleen een te moeilijke opdracht is. Zelfs indien zij daarbij ondersteuning inschakelen op vrijwillige basis, is dat volgens het hof niet haalbaar. Bovendien moet voorkomen worden dat de situatie juist verslechtert door nieuwe negatieve ervaringen. Een jeugdbeschermer is goed toegerust om een proces naar contactherstel te begeleiden en de belangen van [kind] daarbij steeds voorop te stellen.
De ondertoezichtstelling is daarom naar het oordeel van het hof noodzakelijk. Dat de jeugdbeschermer pas kort geleden daadwerkelijk aan de slag is gegaan en pas vele maanden na de bestreden beschikking kennis heeft gemaakt met de ouders en [kind] , is hoezeer dat ook valt te betreuren niet van invloed op de beslissing van het hof en de noodzaak voor een kinderbeschermingsmaatregel.
Tot slot overweegt het hof dat er geen aanleiding is om de ondertoezichtstelling in duur te bekorten, omdat te verwachten is dat het proces naar contactherstel een aanzienlijke periode in beslag zal nemen, in ieder geval langer dan zes maanden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 25 februari 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.H. Lieber en C.M. Schönhagen, bijgestaan door de griffier, en is op 22 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.