ECLI:NL:GHARL:2019:679

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
200.249.948
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring en hoger beroep inzake vordering van Gamepoint B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarbij de appellant op verzoek van de geïntimeerde, Gamepoint B.V., in staat van faillissement is verklaard. De appellant heeft het hof verzocht het vonnis te vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd om de vordering van Gamepoint te betwisten. De rechtbank had eerder vastgesteld dat er summierlijk bewijs was van een vordering van Gamepoint op de appellant, die in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. De appellant had een geldleningsovereenkomst met Gamepoint, die hij niet voldoende heeft betwist. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen reden is voor nader feitenonderzoek, omdat de faillissementsprocedure zich daar niet voor leent. Het hof heeft ook vastgesteld dat de appellant andere schuldeisers onbetaald laat, wat bijdraagt aan de conclusie dat hij in een toestand verkeert van niet kunnen betalen. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en het vonnis van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.249.948
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, C/05/18/423 F)
arrest van 28 januari 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
procesvertegenwoordiger onttrokken, voorheen: mr. A.M. Schotte,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Gamepoint B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna: Gamepoint,
advocaat: mr. P. van Zwijndregt.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 november 2018 is [appellant] op verzoek van Gamepoint in staat van faillissement verklaard. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 20 november 2018 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, van de brieven met bijlagen van 17 december 2018 en 18 december 2018 (waarvan één kennelijk abusievelijk gedateerd op 18 november 2018) van mr. Schotte, van de twee faxberichten van 18 december 2018 en van het faxbericht van 17 januari 2019 van de curator, mr. C.A.M. Nijhuis, en van het e-mailbericht met bijlage van 18 januari 2019 van De Kruijf.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2019, waarbij [appellant] is verschenen. Namens Gamepoint is mr. Van Zwijndregt verschenen. Verder is de curator, vergezeld van kantoorgenoot mr. Verhagen, ter zitting aanwezig geweest.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Nu niet is gesteld of gebleken dat het centrum van de voornaamste belangen van [appellant] zich in een andere lidstaat dan Nederland bevindt, gaat het hof op grond van het bepaalde in artikel 3 van de EU Insolventieverordening uit van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
3.2
De rechtbank heeft [appellant] op verzoek van Gamepoint in staat van faillissement verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van Gamepoint, alsmede dat [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
3.3
Het hof stelt voorop dat een faillietverklaring kan worden uitgesproken indien summierlijk is gebleken van een ten tijde van de faillietverklaring bestaand vorderingsrecht van de aanvrager alsmede van het (thans) bestaan van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de schuldenaar verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Het bestaan van meerdere schuldeisers is een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde voor het aannemen van de hiervoor bedoelde toestand. Ook als aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, dient te worden onderzocht of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
3.4
Uit hetgeen Gamepoint heeft aangevoerd, blijkt summierlijk dat sprake is van een vorderingsrecht van haar jegens [appellant] . Gamepoint heeft ter onderbouwing van haar vordering een ook door [appellant] ondertekende overeenkomst van geldlening overgelegd tussen [appellant] en Gamepoint van 15 maart 2012. Volgens deze overeenkomst heeft De Kruijf van Gamepoint een bedrag van € 50.000,- ontvangen. Verder is door Gamepoint een overeenkomst tussen De Kruijf en Gamepoint van 19 maart 2015 overgelegd. Bij deze overeenkomst is de looptijd van de geldlening, de termijn waarbinnen de lening dient te worden afgelost, verlengd tot 31 december 2016. [appellant] heeft, mede bezien in het licht van de dwingende bewijskracht van de schriftelijke geldleningsovereenkomst, het bestaan van de vordering van Gamepoint onvoldoende betwist. [appellant] heeft niet, althans onvoldoende betwist dat Gamepoint een bedrag van € 50.000,- aan hem heeft betaald. De verklaring van [appellant] dat Gamepoint de geldleningsovereenkomst met hem onder valse voorwendselen is aangegaan, er is volgens [appellant] sprake van een zogenaamde “parasietlening”, kan het hof zonder nadere onderbouwing niet volgen. Daarvoor is nader feitenonderzoek nodig, waarvoor de onderhavige procedure zich naar zijn aard niet leent.
3.5
Verder is summierlijk gebleken dat [appellant] ook andere schuldeisers onbetaald laat. Volgens het door de curator op 17 januari 2019 overgelegde crediteurenoverzicht heeft [appellant] voor een totaalbedrag van € 71.398,- aan preferente belastingschulden en voor een totaalbedrag van € 153.454,53 aan concurrente schulden. [appellant] heeft de vorderingen van de belastingdienst en de concurrente vordering van De Wolff Management B.V. betwist, maar dat heeft hij, mede gelet op het feit dat de vordering van Wolff Management B.V. inmiddels bij vonnis is toegewezen, onvoldoende gemotiveerd gedaan. Bovendien laat [appellant] nog meer schuldeisers onbetaald. Het gaat om de schuldeisers CJIB, Famed B.V., FD Mediagroep, Intrum Nederland B.V., Ohra Zorgverzekering N.V., Recht advocaten, Stichting Breda University of Applied Sciences, VKG Service & Zekerheid en Ziggo B.V. De vorderingen van deze schuldeisers heeft [appellant] niet betwist. Daarmee is aan het pluraliteitsvereiste voldaan.
3.6
Ook de vraag of [appellant] verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen beantwoordt het hof bevestigend. [appellant] heeft als bestuurder van de stichting [x] recent een opdracht verkregen van Rijkswaterstaat. Volgens [appellant] wil Rijkswaterstaat in 2019 en 2020 meer (en grotere) projecten gaan doen met [x] . Hiermee zal [appellant] naar eigen zeggen veel inkomsten gaan genereren. Gesteld noch gebleken is echter dat [appellant] thans over de middelen beschikt om naast de faillissementskosten, waaronder het salaris van de curator, de bij de curator aangemelde crediteuren te betalen. Daarbij betrekt het hof dat de curator heeft verklaard dat het boedelsaldo nihil is en dat niet is gebleken dat [appellant] aan de stichting al werkzaamheden heeft gefactureerd. Er zijn ook geen betalingen van Rijkswaterstaat op de boedelrekening binnengekomen, aldus de curator.
3.7
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 november 2018.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, C.J.H.G. Bronzwaer en B.J. Engberts en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2019.