ECLI:NL:GHARL:2019:6754

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
21-005354-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake diefstal en identificatieplicht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in Suriname in 2002, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor diefstal en het niet voldoen aan de identificatieplicht. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van pizza's en het niet tonen van een identiteitsbewijs op vordering van de politie. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van de pizza's, maar dat de verdachte wel schuldig was aan het niet voldoen aan de identificatieplicht en aan de diefstal van drank en snoepgoed. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 20 uur en 10 dagen jeugddetentie. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, maar ook met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de verplichting van burgers om zich te identificeren op vordering van de politie, en de omstandigheden waaronder deze vordering kan worden gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005354-18
Uitspraak d.d.: 23 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 17 september 2018 met parketnummer 16-705615-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 2002,
thans uit andere hoofde verblijvende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. Visscher, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 januari 2017 te Maarssen, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer pizza's, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene] (pizzabezorger bij New York Pizza) en/of New York Pizza, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [betrokkene] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- die [betrokkene] bij zijn nek heeft/hebben vastgepakt en/of (met kracht) een arm om zijn nek heeft/hebben geslagen en/of gehouden en/of
- ( vervolgens) tegen die [betrokkene] heeft/hebben gezegd: "hem niet aanvallen want dan heb je nog meer problemen" en/of
- één of meer pizza's uit de (warmhoud)tas van die [betrokkene] heeft/hebben gepakt en (vervolgens) is/zijn weggerend en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, aan die [betrokkene] heeft/hebben getoond en (daarbij) heeft/hebben gezegd: "beter ga je weg";
2.
hij op of omstreeks 27 januari 2017 te Maarssen, althans in het arrondissement Midden-Nederland, niet (op eerste vordering) heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht;
3.
hij op of omstreeks 24 februari 2017 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht,, althans in het arrondissement Midden Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen drank en snoepgoed (Redbull, Twix en M&M's), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Zowel de advocaat-generaal als de raadsman heeft aangevoerd dat er ten aanzien van het onder 1 ten laste gelede feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezen verklaring te komen.
Het hof heeft met de advocaat-generaal en de raadsman uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
De raadsman heeft aangevoerd dat enkel tweemaal is gevraagd om een identiteitsbewijs en dat is volgens de raadsman conform vaste jurisprudentie iets anders dan vorderen. De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak.
Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat de vraag om het identiteitsbewijs, dat tweemaal is gedaan, wel als vordering in de zin van de wet ID kan worden aangemerkt. Ingevolge artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht en artikel 8 van de Politiewet is één ieder verplicht om op eerste vordering van een ambtenaar een identiteitsbewijs aan te bieden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de bevoegdheid aan de politie is gegeven om onder meer naar de identiteit van burgers te vragen ter handhaving van de openbare orde en het opsporen van strafbare feiten. Dit instrument is bedoeld ter ondersteuning van de politieambtenaar en de toezichthouder bij de uitoefening van hun taken. Uit het dossier volgt dat de betrokken verbalisant een melding kreeg dat een ruit werd ingegooid door een groep jongeren en dat hij ter plaatse is gegaan. Toen de jongens hem zagen, wilden ze wegrennen. Er was aldus sprake van een concrete strafrechtelijke relevante gebeurtenis en de verdachte is vervolgens tweemaal door de verbalisant om zijn identiteitsbewijs gevraagd. Hoewel uit de letterlijke bewoordingen volgt dat de verdachte inderdaad niet is gevorderd zijn identiteitsbewijs te laten zien, is het hof van oordeel dat uit de omstandigheden van het geval volgt dat de verdachte het herhaald verzoek van de politie wel als een vordering kon beschouwen en heeft beschouwd.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op
of omstreeks27 januari 2017 te Maarssen,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, niet (op eerste vordering) heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht;
3.
hij op
of omstreeks24 februari 2017 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht
,, althans in het arrondissement Midden Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen drank en snoepgoed (Redbull, Twix en M&M's),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; (16/652027-18)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
niet voldoen aan de hem bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht opgelegde verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft niet voldaan aan een identificatieplicht en hij heeft een winkeldiefstal gepleegd. Dit zijn ergerlijke feiten. Het hof houdt echter ook rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen is bewezenverklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 62, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 310 en 447e van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. K.A.J.M. Wetzels, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. J.H. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 23 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. K.A.J.M. Wetzels en mr. J.H. van Dijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 23 juli 2019.
Tegenwoordig:
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. H.C.C. Berendsen, advocaat-generaal,
mr. S.G.J. Berk, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.