Uitspraak
de vrouw,
de man,
1.De beoordeling door het hof
grieven 1 en 2betwist de vrouw dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen omdat hij niet heeft gesteld dat het terugtrekken van makelaar Van Trigt een spoedeisend belang heeft gecreëerd, zodat de voorzieningenrechter buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden door op die grond wel een spoedeisend belang aan te nemen.
grief 6komt de vrouw op tegen hetgeen de voorzieningenrechter in overweging 4.7 van het beroepen vonnis heeft overwogen. Zij ontkent dat zij de gegrondheid van de vordering "om de woning, op eerste verzoek van de man, in de verkoop te laten zetten door een NVM-geregistreerde makelaar" op zichzelf niet heeft weersproken, nu zij geconcludeerd heeft tot afwijzing van alle vorderingen van de man.
grief 7, waarin de vrouw aangeeft niet te kunnen volgen wat de voorzieningenrechter in overweging 4.10 overweegt.
grief 8komt de vrouw op tegen de oplegging van dwangsommen. Zij vindt die buitenproportioneel, nu nergens uit blijkt dat zij niet haar medewerking zou verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan een makelaar of dat zij niet vertrekt als de woning is verkocht.
negende grief.
grief 10komt de vrouw op tegen de veroordeling door de voorzieningenrechter om de woning uiterlijk binnen vier weken na het eerste verzoek van de makelaar te verlaten en te ontruimen c.a. Zij stelt dat zij de blote stelling van de man dat zij kandidaat-kopers afschrikt en bezichtigingen onmogelijk maakt gemotiveerd heeft betwist. Zij verwijst in dit verband naar de pleitnota's van de afgelopen twee kort gedingen. Uit het volgens de voorzieningenrechter opmerkelijke feit dat de woning ondanks de overspannen woningmarkt nog steeds niet verkocht is, en dat de vrouw niet uitdrukkelijk haar medewerking aan de verkoop heeft toegezegd, volgt volgens haar nog niet dat deze vordering toewijsbaar zou zijn. Bovendien is de voor ontruiming opgenomen termijn van vier weken onredelijk kort en onevenredig, en is de veroordeling te ruim geformuleerd.
grief 12betrekt de vrouw de stelling dat de voorzieningenrechter ten onrechte en zonder dat te motiveren het vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, terwijl de vrouw uitdrukkelijk had verzocht dat niet te doen, zodat zij het vonnis in hoger beroep zou kunnen laten toetsen zonder dat zich een onomkeerbare situatie zou voordoen doordat de woning verkocht zou worden en zij op straat zou staan.
grief 13keert de vrouw zich tegen de overweging "ten overvloede" van de voorzieningenrechter onder 4.16 van het beroepen vonnis (die zij overigens foutief citeert). De voorzieningenrechter zou hierbij buiten zijn boekje gaan, en niemand heeft om deze overweging gevraagd.
grieven 3, 4 en 5stelt de vrouw zich teweer tegen deze overwegingen. Zij zegt heel goed te weten waar zij zich aan dient te houden. De man had haar kunnen dwingen met behulp van de dwangsommen die in 2013 waren toegewezen, maar heeft dat niet gedaan.
eerste griefvan de man is gericht tegen de afwijzing van zijn vordering tot toepassing van artikel 3:300 BW. Hij voert aan dat de oplegging van dwangsommen een ontoereikend middel is gebleken om de vrouw te prikkelen tot nakoming van hetgeen waartoe zij veroordeeld is. Het maximum van te verbeuren dwangsommen ingevolge het vonnis waarvan appel is bereikt, maar de vrouw werkt niet mee. Daarom wenst de man dat het te wijzen arrest in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring en handtekening van de vrouw, benodigd voor de verkoop van de woning, de koopovereenkomst en de juridische levering van de eigendom van de woning aan de kandidaat-koper.
grief 2komt de man op tegen de compensatie van de proceskosten die de voorzieningenrechter heeft uitgesproken. Hij acht, ondanks de gewoonte om in personen- en familierechtzaken de proceskosten te compenseren, een veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in beide instanties terecht, nu de vrouw nog steeds haar medewerking niet verleent, zonder enige valide grond. In zijn petitum preciseert de man deze vordering aldus dat hij veroordeling van de vrouw vordert tot betaling van de werkelijke advocaat- en overige kosten die hij heeft gemaakt en nog zal moeten maken, daaronder begrepen de buitengerechtelijke kosten en nakosten.