In deze zaak gaat het om een geschil tussen een onderhuurster, die een kapsalon exploiteert, en de hoofdhuurster van een bedrijfsruimte die een modezaak runt. De onderhuurster had een huurcontract getekend voor een periode van anderhalf jaar, met een optie tot verlenging. Na afloop van de eerste huurperiode ontstond er onenigheid over de voortzetting van de huurovereenkomst. De hoofdhuurster heeft de huur opgezegd, maar de onderhuurster heeft het gehuurde pand niet tijdig ontruimd. Dit leidde tot een kort geding en een minnelijke regeling, maar er bleven geschillen bestaan over huurachterstanden en schadevergoeding. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van de onderhuurster gedeeltelijk toegewezen en de vordering van de hoofdhuurster afgewezen. In hoger beroep heeft het hof de feiten opnieuw vastgesteld en de vorderingen van beide partijen beoordeeld. Het hof oordeelt dat de hoofdhuurster geen recht had op de gebruiksvergoeding na de opzegging van de huurovereenkomst, maar dat de onderhuurster recht had op terugbetaling van een deel van de gebruiksvergoeding. Uiteindelijk heeft het hof de hoofdhuurster veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de onderhuurster, vermeerderd met wettelijke rente.