ECLI:NL:GHARL:2019:6700

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
200.254.888
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige en verzoek om deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [kind 1]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.L. Witteveen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 19 november 2018, waarin haar gezag over [kind 1] werd beëindigd en de GI tot voogd werd benoemd. De moeder betwist de beëindiging van het gezag en verzoekt om een contra-expertise op basis van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder, heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 juli 2019 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de Raad en de GI ook vertegenwoordigd waren. Het hof heeft vastgesteld dat [kind 1] in een gezinshuis verblijft na eerder in een pleeggezin te hebben gewoond. De moeder heeft aangegeven dat zij stappen heeft gezet in haar persoonlijke ontwikkeling en dat zij in staat is om de zorg voor [kind 1] op zich te nemen. De Raad en de GI zijn van mening dat de moeder niet over de benodigde opvoedvaardigheden beschikt en dat het gezag beëindigd moet blijven.

Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om een verantwoorde beslissing te nemen. Er zijn signalen van een verstoorde hechting en gedragsproblemen bij [kind 1]. Het hof heeft daarom besloten om een deskundige van het NIFP te benoemen om onderzoek te verrichten naar de noodzaak van de beëindiging van het gezag en de mogelijkheden voor een thuisplaatsing van [kind 1]. De deskundige moet binnen drie weken rapporteren en de kosten van het onderzoek worden ten laste van de Rijkskas gebracht. Het hof heeft verdere beslissingen aangehouden tot het onderzoek is afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.254.888
(zaaknummer rechtbank Gelderland 342805)
beschikking van 20 augustus 2019
inzake
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
Raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI,
en
[het (voormalige) pleeggezin],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: het (voormalige) pleeggezin.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 november 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 februari 2019;
- het verweerschrift in hoger beroep van de raad;
- een brief van 29 maart 2019 van de GI;
- een brief van 24 april 2019 van de GI met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 juli 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [medewerker RvdK] verschenen. Namens de GI is verschenen [medewerker GI] , jeugdbeschermer.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2012 te [plaats] geboren [kind 1] , verder te noemen: [kind 1] . De moeder oefent alleen het gezag uit over [kind 1] .
3.2
Voorts zijn uit de moeder geboren:
- op [geboortedatum] 2002 [kind 2] , verder te noemen [kind 2] ;
- op [geboortedatum] 2005 [kind 3] , en
- op [geboortedatum] 2008 [kind 4] , verder te noemen [kind 4] .
Sinds 22 mei 2014 heeft de GI de voogdij over deze kinderen.
3.3
Bij beschikking van 3 september 2012 heeft de rechtbank Arnhem [kind 1] onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 15 oktober 2012 heeft de rechtbank Arnhem [kind 1] uit huis geplaatst.
3.4
Deze maatregelen zijn telkens verlengd, laatstelijk bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 30 augustus 2018, tot 3 september 2019.
3.5
[kind 1] woonde van 6 oktober 2014 tot 21 mei 2019 samen met zijn zus [kind 4] in het pleeggezin van [het (voormalige) pleeggezin] . Met ingang van 21 mei 2019 woont [kind 1] in het gezinshuis " [gezinshuis] " in [plaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 19 november 2018 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [kind 1] beëindigd, de GI tot voogd benoemd en het meer of anders verzochte - waaronder het verzoek van de moeder om een contra-expertise op grond van artikel 810a van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - afgewezen. De rechtbank heeft de bestreden beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Grief een ziet op de beëindiging van het gezag. Grief twee ziet op de afwijzing van het verzoek van de moeder tot een nader onderzoek op grond van artikel 810 a Rv. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [kind 1] af te wijzen, subsidiair een nader onderzoek in te (doen) stellen op grond van artikel 810 a Rv, waarbij de moeder het NIFP (Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie) voorstelt.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
De moeder kan zich met de beëindiging van haar gezag over [kind 1] niet verenigen. Zij voert aan dat de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen dat het van groot belang is dat de veilige omgeving voor [kind 1] blijft bestaan en dat zijn positieve hechtingsproces ongestoord kan doorgaan. Ná de bestreden beschikking is echter bekend geworden dat plaatsing in huidige pleeggezin niet kan worden voortgezet, en dat [kind 1] overgeplaatst is naar een gezinshuis (gezinshuis “ [gezinshuis] ” in [plaats] ). Het is nog niet duidelijk of [kind 1] hier wel op zijn plek zit. De onderbouwing van de beslissing kan niet in stand blijven, aldus de moeder. Daarnaast heeft de moeder zelf goede stappen gezet. De vader van [kind 1] - door wie in het verleden de onveilige situatie werd veroorzaakt - is allang niet meer in beeld. De moeder heeft weerbaarheidstherapie gevolgd, haar EMDR therapie is bijna afgerond, zij heeft een eigen huis dat goed op orde is, zij heeft haar financiën goed voor elkaar, en haar oudste dochter [kind 2] woont al een paar maanden weer bij haar thuis. Niet is onderzocht of de moeder thans de zorg van [kind 1] weer aan kan. [kind 1] vraagt gezien zijn problemen specifieke opvoedvaardigheden. Nu [kind 1] eerst sinds kort in het gezinshuis verblijft en afgewacht moet worden of hij daar op een juiste plek zit, is de moeder van mening dat - mede gelet op de vooruitgang die de moeder zelf heeft geboekt - ook moet worden gekeken naar haar mogelijkheden om aan te sluiten bij wat [kind 1] voor een onbedreigde ontwikkeling nodig heeft en of zij in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind 1] binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De maatregel van beëindiging van het gezag is thans niet noodzakelijk, omdat volgens de moeder geen sprake is van ontwikkelingsbedreiging. Indien het hof anders oordeelt verzoekt de moeder het hof een nader onderzoek door een deskundige (het NIFP) te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 Rv. Bij een dergelijk onderzoek kan worden onderzocht waar de problematiek van [kind 1] vandaan komt en of een thuisplaatsing van [kind 1] tot de mogelijkheden behoort en zo ja, welke hulpverlening daarbij noodzakelijk is.
5.3
De raad voert aan dat [kind 1] niet in het pleeggezin kon blijven. Het pleeggezin leed onder het gedrag van [kind 1] . De raad acht plaatsing van [kind 1] in een gezinshuis geraden vanwege de noodzaak voor een professionele aanpak van de problematiek van [kind 1] en de ervaring van het gezinshuis. [kind 1] laat in bepaalde situaties aangepast gedrag zien. Daardoor ziet de moeder het problematische gedrag van [kind 1] niet.
[kind 1] heeft veel begrenzing en structuur nodig. Daarvoor zijn specifieke vaardigheden nodig die de moeder niet heeft. De verwachting is dat de moeder niet op een voor [kind 1] aanvaardbare termijn de zorg voor [kind 1] kan dragen en dat het perspectief van [kind 1] bij het gezinshuis ligt. De gezagsbeëindigende maatregel is ingrijpend en past bij deze situatie. De raad begrijpt dat de moeder zich aan de kant gezet voelt maar het belang van [kind 1] staat voorop. Dat de moeder meer met [kind 1] wil geeft spanning in de relatie van de moeder met [kind 1] en legt druk op hem. Het moet voor de moeder duidelijk zijn dat [kind 1] ergens anders woont, dat geeft rust en duidelijkheid.
[kind 1] wordt vanaf zijn geboorte al gevolgd door professionals. Een onderzoek zoals door de moeder verzocht biedt geen meerwaarde, maar creëert hoop en verwachting bij de moeder en bij [kind 1] . De raad acht het niet in het belang van [kind 1] om hem aan die verwachting bloot te stellen. Wel verwacht de raad dat [kind 1] een dergelijk onderzoek aankan.
5.4
De GI voert aan dat het goed lijkt te gaan met [kind 1] in het gezinshuis, ook al zit hij daar pas kort. [kind 1] laat daar ook zelfbepalend gedrag zien, maar de gezinsouders zijn in staat tijdig en op de juiste wijze op dat gedrag in te spelen en om erger te voorkomen. Het is wel de bedoeling dat [kind 1] in het gezinshuis blijft en de GI acht de kans van slagen ook groot dat [kind 1] daar kan blijven. De GI is evenals de raad van mening dat [kind 1] een onderzoek zoals verzocht wel aankan.
5.5
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven. [kind 1] laat in zijn gedrag signalen zien van een verstoorde hechting en er is sprake van gedragsproblemen. [kind 1] heeft continu sturing en begrenzing nodig en hij gaat naar het speciaal onderwijs. [kind 1] wordt al zijn hele leven begeleid door professionals maar toch is er nog geen zicht op de oorzaak van de problematiek van [kind 1] , wat [kind 1] in verband met zijn problematiek nodig heeft, of die hulp hem ook kan worden geboden als hij bij de moeder woont en of de noodzakelijke opvoedvaardigheden bij de moeder ontbreken. Het hof zal op voet van artikel 810a lid 2 Rv een deskundige benoemen.
5.6
Het hof zal het NIFP verzoeken een onafhankelijke deskundige voor te dragen. Het hof zal deze deskundige verzoeken om onderzoek te verrichten naar de noodzaak van de beëindiging van het gezag van de moeder over [kind 1] en daartoe in elk geval de vragen die de moeder in haar beroepschrift onder punt 47 heeft gesteld, te beantwoorden.
5.7
Het hof zal het NIFP vragen om binnen drie weken na vandaag een deskundige voor te dragen, zo nodig nadere of andere vragen te formuleren, en de kosten van het onderzoek te begroten. Indien meer of andere informatie nodig is dan uit deze beschikking blijkt, kan het NIFP het hof schriftelijk om nadere gegevens vragen. In dat geval krijgen de moeder, de raad en de GI de gelegenheid kenbaar te maken of en zo ja welke bezwaren bestaan tegen de verstrekking van de aanvullende gegevens die het NIFP nodig heeft.
5.8
Het bericht van het NIFP zal door het hof worden doorgezonden aan de moeder, de raad en de GI, die daarop binnen veertien dagen kunnen reageren.
5.9
Het hof laat aan de deskundige de inrichting van het onderzoek over, met dien verstande dat hij/zij de 'leidraad deskundige in civiele zaken' in acht dient te nemen, zoals gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl.
5.1
Het aan de deskundige toekomende bedrag wordt in de te geven eindbeschikking overeenkomstig de daarvoor en krachtens de wet gestelde regelingen ten laste van 's Rijks kas gebracht en zal vervolgens door de griffier aan de deskundige worden betaald.
5.11
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, in de persoon van drs. I.E. Troost, kinder- en jeugdpsychiater en portefeuillehouder jeugd,
postadres:
Postbus 870,
8000 AW Zwolle
bezoekadres:
Schuurmanstraat 2
8011 KP Zwolle
telefoon: 088-0710600
e-mail: [e-mailadres] ,
om een onafhankelijk deskundige voor te dragen voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Hoe kunnen de ontwikkeling en het functioneren van de minderjarige worden beschreven?
  • Indien blijkt dat er sprake is van een verstoorde ontwikkeling op een of meer
  • Hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de moeder te beschrijven:
  • op basis van klinische impressie?
  • op basis van psychologisch testonderzoek?
  • Wat zijn de contra-indicaties voor een thuisplaatsing van de minderjarige?
  • Welke hulpverlening is aangewezen? In welke vorm? Waarop dient deze gericht te zijn en
verzoekt het NIFP het hof te berichten als bedoeld in rechtsoverweging 5.7 uiterlijk op
10 september 2019;
stelt partijen in de gelegenheid om te reageren op het bericht van het NIFP uiterlijk op
24 september 2019;
draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking toe te zenden aan het NIFP;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Feunekes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier en is op 20 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.