ECLI:NL:GHARL:2019:6689

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
200.227.297
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om hoofdverblijfplaats van minderjarige bij moeder in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarig kind. De moeder had verzocht om de hoofdverblijfplaats van haar kind bij haar vast te stellen, nadat de rechtbank Gelderland dit verzoek eerder had afgewezen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E. Ramakers, was in persoon verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2019, terwijl de vader niet aanwezig was. De raad voor de kinderbescherming en de gezinsvoogd van de gecertificeerde instelling (GI) waren ook aanwezig.

Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de opvoedingssituatie van het kind, dat sinds zijn geboorte bij de grootmoeder van vaderszijde woont. De raad concludeerde dat het kind het beste af zou zijn bij de grootmoeder, maar dat er ook mogelijkheden voor de ouders moesten worden onderzocht. De vader had zijn leven verbeterd, maar het hof was van mening dat hij niet in staat was om de opvoeding van het kind op zich te nemen. De moeder had ook haar twijfels over de geschiktheid van de vader als opvoeder.

Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder moet worden vastgesteld, omdat er geen ernstige beletselen waren om dit niet te doen. De beslissing van de rechtbank Gelderland werd vernietigd en het verzoek van de moeder werd toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.227.297
(zaaknummer rechtbank Gelderland 320200)
beschikking van 20 augustus 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Ramakers te Maastricht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 27 maart 2018 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Na die tussenbeschikking heeft het hof een rapport van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 28 februari 2019 ontvangen.
1.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is niet verschenen. Namens de raad is [vertegenwoordiger Raad voor de Kinderbescherming] verschenen. Namens de GI is [vertegenwoordiger GI] , gezinsvoogd, verschenen.
1.4
Na de mondelinge behandeling heeft het hof [kind] (hierna: [kind] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , alsnog in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken, omdat hij in de loop van deze procedure twaalf jaar is geworden. [kind] heeft zijn mening in een kindgesprek op 29 juli 2019, buiten aanwezigheid van anderen, aan de voorzitter kenbaar gemaakt.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1
In de tussenbeschikking van 27 maart 2018 heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar het opvoedingsperspectief van [kind] en het hof te rapporteren en te adviseren, omdat het hof van oordeel was dat onvoldoende zicht bestond op de opvoedingssituatie van [kind] bij de grootmoeder van vaderszijde (verder te noemen: oma) en de aanwezigheid van de vader in en zijn invloed op deze opvoedingssituatie. Daarnaast was onvoldoende duidelijk was of de moeder weer in staat is om de verzorging en opvoeding van [kind] op zich te nemen.
In afwachting daarvan heeft het hof de beslissing op het verzoek van de moeder om de bestreden beschikking van 10 augustus 2017 te vernietigen en de hoofdverblijfplaats van [kind] bij haar vast te stellen, aangehouden.
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2019 is gebleken dat de ondertoezichtstelling van [kind] is verlengd tot 13 maart 2020 en dat machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] bij oma is verleend tot 13 september 2019. Op 5 september 2019 wordt het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing tot 13 maart 2020 door de kinderrechter behandeld.
de inhoud van het raadsrapport van 28 februari 2019
2.3
[kind] heeft twee oudere broers, [broer 1] ( [leeftijd] ) en [broer 2] ( [leeftijd] ). Bij de moeder heeft [kind] een halfbroer, [halfbroer] , ( [leeftijd] ). [kind] woont van kleins af aan bij oma en ontwikkelt zich daar goed. De oma van [kind] heeft vanwege haar leeftijd aangegeven dat de verzorging van [kind] zwaar voor haar wordt en dat moet worden gekeken naar de andere mogelijkheden voor [kind] om verder op te groeien. Beide ouders willen graag de opvoeding en verzorging van [kind] op zich nemen en vinden de andere ouder hiertoe niet geschikt.
De raad concludeert dat binnen het door hem uitgevoerde onderzoek geen duidelijkheid is verkregen over de geschiktheid en de mogelijkheden van ieder van de ouders. De vader heeft hard gewerkt aan verbetering van zijn situatie. Hij is niet meer in aanraking gekomen met de politie, heeft een baan gevonden en heeft zijn huishouden op orde. Maar het lukt hem onvoldoende zijn gezag te laten gelden. Wat betreft de moeder is sprake van onduidelijkheid over haar mogelijkheden als moeder. Dat komt aan de ene kant omdat de moeder geen toestemming geeft aan de betrokken hulpverlening om informatie te delen en aan de andere kant omdat meer geïnvesteerd had moeten worden door de GI in het meekrijgen van de moeder bij het opstellen van het hulpverleningsplan en het zicht krijgen op haar mogelijkheden. [kind] is volgens de raad het beste af wanneer hij bij oma zou kunnen blijven wonen en oma heeft inmiddels aangegeven open te staan voor een langer verblijf van [kind] bij haar. Onderzocht moet gaan worden wat de mogelijkheden voor de vader en de moeder zijn om daarbij ondersteuning te bieden. Dit dient te gebeuren door observaties door de gezinsvoogd bij de ouders thuis en het inzetten van hulpverlening binnen de thuissituaties van de ouders. De interactie tussen de ouders moet ook worden bekeken en de ouders moeten hulp krijgen bij de manier waarop zij met elkaar communiceren. Wanneer de ouders niet meewerken aan de noodzakelijk hulpverlening, zal de optie voor plaatsing van [kind] binnen een neutraal pleeggezin alsnog moeten worden overwogen.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2019 heeft de raadsvertegenwoordiger nogmaals verwoord dat indien de uithuisplaatsing van [kind] bij oma zou worden beëindigd, het op basis van de gebeurtenissen in het verleden twijfelachtig is of [kind] dan bij één van zijn beide ouders zou kunnen wonen. De GI moet nog veel werk verrichten om de situatie van [kind] en de mogelijkheden van oma en de ouders voldoende in beeld te krijgen.
de stand van zaken volgens de GI
2.5
De gezinsvoogd heeft tijdens de mondeling behandeling op 18 juli 2019 meegedeeld dat hij zijn collega wegens ziekte vervangt. Het is hem bekend dat de moeder op dit moment voor [halfbroer] opvoedingsondersteuning krijgt vanuit Zozijn. De vader wordt ondersteund vanuit het Leger des Heils. De GI is van mening dat [kind] niet bij de vader kan wonen en de plaatsing bij oma gecontinueerd moet worden totdat [kind] meerderjarig wordt. Daarvoor is een machtiging tot uithuisplaatsing nodig en die heeft de GI aan de kinderrechter verzocht. [kind] heeft gezegd dat hij het liefst in [woonplaats] blijft wonen en met zijn vrienden samen na de zomervakantie naar het [naam college] in [plaats] wil gaan. Het verblijf van [kind] , een weekend in de veertien dagen, bij de moeder verloopt goed. Problematisch is wel dat de moeder niet goed met oma en de vader kan overleggen.
Indien een situatie ontstaat dat [kind] daadwerkelijk niet langer meer bij oma kan verblijven, zal door de GI worden gekeken naar mogelijkheden van beide ouders als hoofdopvoeder en die zullen dan tegenover elkaar worden afgewogen.
de mening van de moeder
2.6
De moeder stelt dat de GI zich onvoldoende heeft ingespannen om haar situatie voldoende in beeld te brengen en dat zij in staat is om [kind] te verzorgen en op te voeden. Er zouden observaties door de gezinsvoogd worden uitgevoerd, maar dat is niet gebeurd. Zij krijgt vanuit Zozijn sinds februari 2019 ondersteuning. [halfbroer] en [broer 2] wonen bij haar en de situatie bij haar is volgens de hulpverlening veilig voor de kinderen. Zij werkt en heeft gezorgd dat [broer 2] zijn school heeft doorlopen. Bij de vader was het in het verleden niet veilig voor de kinderen. De situatie bij oma is soms onduidelijk en daar is onvoldoende onderzoek naar gedaan. Het is voorgekomen dat zij een week afwezig was en [kind] niet kon worden teruggebracht op de afgesproken dag en tijd. De moeder vindt het begrijpelijk dat [kind] samen met zijn vrienden naar de middelbare school in [plaats] wil gaan en zij is bereid om dat ook mogelijk te maken indien [kind] bij haar zal gaan wonen.
de overwegingen van het hof
2.7
Het hof is van oordeel dat [kind] en de om hem heen ingeschakelde hulpverleners belang hebben bij een eindbeslissing van het hof. Een verdere aanhouding van de beslissing over de hoofdverblijfplaats zorgt voor teveel onduidelijkheid.
2.8
[kind] heeft in het kindgesprek bij het hof verklaard dat hij het liefst weer bij zijn vader gaat wonen. Hij vindt dat oma rust heeft verdiend en zijn vader woont op korte afstand van de middelbare school die hij na de zomervakantie gaat bezoeken en tevens van een aantal vrienden.
2.9
Voor de vaststelling van de hoofdverblijfplaats is voor het hof doorslaggevend dat [kind] op dit moment niet terug kan naar zijn vader. Vast staat dat de situatie bij de vader in het verleden ongeschikt was om [kind] bij hem te laten wonen omdat de vader zijn verantwoordelijkheid als opvoeder onvoldoende nam. De bij hem wonende kinderen werden verwaarloosd en te weinig beschermd. [kind] is bij oma gaan wonen, omdat het voor de moeder te belastend was om alle drie haar kinderen weer zelf te verzorgen en op te voeden en door de plaatsing bij oma kon [kind] ook in zijn vertrouwde omgeving met zijn eigen school en vriendjes blijven. De raad is er niet zeker van of de vader voldoende mogelijkheden heeft om te kunnen fungeren als opvoeder van [kind] en de gezinsvoogd vindt dat [kind] in de huidige situatie in ieder geval niet bij zijn vader kan wonen. De vader is tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli jongstleden niet verschenen om zijn huidige situatie nader toe te lichten. Het hof heeft echter voldoende informatie verkregen om de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de moeder vast te stellen. De voorkeur die [kind] kenbaar heeft gemaakt, leidt niet tot een ander oordeel. Enerzijds is er de onmogelijkheid bij de vader te wonen, anderzijds zijn bij de moeder geen ernstige beletselen gebleken. Dat de informatie over de situatie bij de moeder beperkt is, is niet alleen aan de moeder, maar ook aan onvoldoende inspanningen aan de zijde van de GI te wijten. De GI heeft de afgelopen maanden geen praktische stappen gezet om meer inzicht in de situatie bij de moeder te krijgen, terwijl de raad dat in zijn onderzoek wel heeft geadviseerd. De GI heeft meegedeeld dat het verblijf van [kind] bij zijn moeder tijdens de weekenden en vakanties goed verloopt.
2.1
Op grond van het vorenstaande is een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de moeder in plaats van bij de vader in het belang van [kind] . Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover deze de afwijzing van het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [kind] bij haar te bepalen betreft, vernietigen en haar verzoek alsnog toewijzen.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 10 augustus 2017, ten aanzien van de beslissing op het verzoek van de moeder over de hoofdverblijfplaats van [kind] , en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [kind] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Feunekes en C.M. Schönhagen, bijgestaan door de griffier, en is op 20 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.