ECLI:NL:GHARL:2019:6628

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
18/00390
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake legesnota en vergunningplicht voor aanbouw en balkon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de legesnota van € 588,90 in verband met een omgevingsvergunning handhaafde. De legesnota werd opgelegd na een aanvraag voor een vergunning voor een dakterras en een balkon, waarbij de heffingsambtenaar de bouwkosten van een vergunningvrije aanbouw ten onrechte meerekende. Belanghebbende stelt dat de aanbouw vergunningvrij was en dat de leges niet verschuldigd zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar belanghebbende gaat in hoger beroep. Tijdens de zitting wordt duidelijk dat de aanbouw al gerealiseerd was en dat de legesnota niet in stand kan blijven. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de legesnota terecht was opgelegd. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank, verklaart het beroep gegrond en vermindert de legesnota tot € 76,98. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de gevraagde kosten niet zijn veroorzaakt door de legesnota. De heffingsambtenaar moet het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDENLocatie Arnhem
nummer: 18/00390
uitspraakdatum: 20 augustus 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 mei 2018, nummer AWB 17/6738, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaarvan de
gemeente Nijmegen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is op 24 oktober 2017 een legesnota van € 588,90 uitgereikt in verband met het in behandeling nemen van een (inmiddels weer ingetrokken) aanvraag voor een omgevingsvergunning.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de legesnota gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 mei 2018 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
In het kader van een verbouwing van het woonhuis, gelegen aan de [a-straat 1] , tot acht studio’s is aan belanghebbende met dagtekening 9 oktober 2015 een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een dakterras op een uitbouw (balkon 2) en een “echt” balkon (balkon 1).
2.2
Het [A] ( [A] ) heeft begin september 2017 een controle uitgevoerd op deze verbouwing. Uit deze controle bleek dat er een extra aanbouw was gebouwd, die niet op de oorspronkelijke tekening stond vermeld (hierna ook: de aanbouw). De aanbouw mocht, naast de bouwwerken welke op 9 oktober 2015 waren vergund, vergunningvrij worden gebouwd. [A] heeft belanghebbende verzocht een revisietekening in te dienen waarop de aanbouw was ingetekend, welke belanghebbende op 5 september 2017 aan [A] heeft toegezonden.
2.3
Uit deze revisietekening kwam naar voren dat belanghebbende het voornemen had om ook op de aanbouw een hekwerk te realiseren, zodat ook het dak van de aanbouw als dakterras kon worden gebruikt (hierna ook: balkon 3). [A] heeft belanghebbende per e-mail van 6 september 2017 het volgende laten weten.
“Wat me ook op viel is dat u op de nieuwe aanbouw een balkon gaat realiseren. Als u een balkon gaat realiseren heeft u hier een omgevingsvergunning voor nodig en dient u deze aan te vragen.”
2.4
Op 7 september 2017 heeft belanghebbende deze vergunning aangevraagd. Als totale bouwkosten heeft belanghebbende een bedrag van € 2.000 opgegeven in de aanvraag. Op 25 september stuurt de gemeente aan belanghebbende een aanvullingsverzoek. Op 28 september 2017 schrijft belanghebbende per e-mail het volgende aan [A] .
“Goede morgen, wij hebben een aanvullings verzoek ontvangen met kenmerk [00000] d.d. 25 september 2017 van [B] , ik heb haar gisteren hierover benaderd en aangegeven dat de aanbouw vergunning vrij is aangebouwd, zij is het daar niet mee eens en adviseerde mij om kontakt met u op te nemen vandaar deze mail, de aanbouw is exact hetzelfde als reeds gerealiseerd is, wanneer wij deze gegevens gebruiken voor de aanvraag is dat voldoende of moet er zoals in de brief staat een scala van gegevens opnieuw door de architect gemaakt worden wat ons om en nabij de € 5000,00 en € 7000,00 euro gaat kosten, wanneer dit wel verlangt wordt zijn wij voornemens om geen balkon te realiseren en het zo te laten, dan valt het onder vergunning vrij, wij horen graag van u,”
2.5
In een e-mail van 28 september 2017 schrijft [A] aan belanghebbende het volgende.
“Mijn collega heeft in die zin gelijk. Als er een balkon wordt gerealiseerd is dit omgevingsvergunningplichtig. Als u geen balkon gaat realiseren wil ik u adviseren de aanvraag formeel in te trekken. (…)”
2.6
In een e-mail van 28 september 2017 schrijft belanghebbende aan [A] het volgende.
“Bedankt voor de uitleg, resteert mij nog een vraag er is in het verleden een vergunning afgegeven voor een balkon waar nu de balkon deur zit, wij gaan ervan uit dat deze bewoners ook gebruik mogen maken van de oppervlakte die toen vergund is, graag uw ziens wijze, m.vr.gr. (…)”
2.7
In een e-mail van 28 september 2017 schrijft [A] aan belanghebbende het volgende.
“Als er in het verleden een vergunning is afgegeven voor een balkon en dezelfde oppervlakte en hekwerk wordt nu gehanteerd heb ik daar geen bezwaar tegen.”
2.8
Belanghebbende heeft op 6 oktober 2017 de vergunningsaanvraag van 7 september 2017 ingetrokken.
2.9
Op 24 oktober 2017 wordt aan belanghebbende de legesnota inzake het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag van 7 september 2017 gezonden. Deze legesnota is gebaseerd op aan de hand van het kengetallenoverzicht voor de provincie Gelderland geschatte kosten van de aanbouw inclusief dakterras.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de legesnota terecht en tot een juist bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Verder is in geschil of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding.
3.2
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat hij de vergunning heeft aangevraagd op basis van onjuiste informatie die hem tijdens de controle van de bouwwerkzaamheden en nadien is verstrekt. Belanghebbende stelt dat de aanbouw uiteindelijk vergunningvrij kon worden gerealiseerd, zodat geen vergunning nodig was en geen leges zijn verschuldigd.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, die van de heffingsambtenaar en van de legesnota.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Zorgvuldigheidsbeginsel
4.1
Belanghebbende heeft zich beroepen op het zorgvuldigheidsbeginsel. De bewijslast voor de stelling dat door de werking van het zorgvuldigheidsbeginsel de legesnota niet in stand kan blijven, rust op belanghebbende.
4.2
Belanghebbende heeft in dat kader onder andere gesteld dat tijdens de controle van de werkzaamheden in september 2017 bij hem ten onrechte de indruk is gewekt dat voor de aanbouw, ook zonder de aanpassingen voor een dakterras, een omgevingsvergunning noodzakelijk was en dat zelfs daarom een bouwstop was opgelegd, die eerst na een uitspraak van de voorzieningenrechter ongedaan zou zijn gemaakt. Nu de aanvraag (mede) in verband hiermee is ingediend, kan de heffingsambtenaar geen leges heffen.
4.3
Belanghebbende heeft voor de in verband met het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel gestelde feiten en omstandigheden geen bewijs bijgebracht. Gelet op het feit dat belanghebbende heeft gesteld dat een bouwstop is opgelegd waarop een juridische procedure is gevolgd en dat met dwangsommen is gedreigd, zou belanghebbende hieromtrent meer informatie hebben kunnen overleggen, hetgeen niet is geschied. Uit hetgeen wel is overgelegd, kan slechts worden opgemaakt dat verzocht werd een revisietekening in te brengen en dat een vergunning eerst - en terecht - aan de orde kwam nadat was gebleken dat op de aanbouw balkon 3 was gepland. Voor zover eventuele onzorgvuldigheid van (handhavings)ambtenaren al kan worden toegerekend aan de heffingsambtenaar, heeft belanghebbende deze onzorgvuldigheid niet aannemelijk gemaakt.
4.4
Belanghebbende heeft verder gesteld dat de legesnota niet in stand kan blijven, omdat mevrouw [B] (hierna: [B] ) niet op de hoogte was van de reeds op 9 oktober 2015 verleende omgevingsvergunning. Ook met betrekking tot deze grond heeft belanghebbende zich beroepen op het zorgvuldigheidsbeginsel.
4.5
Vast staat dat [B] inderdaad in eerste instantie niet op de hoogte was van het feit dat reeds eerder een omgevingsvergunning was verleend. Echter, eveneens staat vast dat [B] eerst betrokken is geraakt bij deze zaak nadat de aanvraag van 7 september 2017 was gedaan en dat de onbekendheid van [B] met de eerdere vergunning eerst tot onduidelijkheid heeft geleid nadat deze aanvraag in behandeling was genomen, derhalve nadat het belastbare feit zich had voorgedaan. Voor zover eventuele onzorgvuldigheid van [B] al kan worden toegerekend aan de heffingsambtenaar, ontbreekt aldus het causale verband tussen deze eventuele onzorgvuldigheid en de legesnota.
Hoogte van de legesnota
4.6
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanbouw vergunningvrij mocht worden gebouwd en dat daarom voor de aanbouw geen leges zijn verschuldigd. De bouwkosten van de aanbouw behoren volgens belanghebbende ook niet tot de bouwkosten van balkon 3 waarop de aanvraag van 7 september 2017 betrekking heeft. De heffingsambtenaar heeft ter zitting aangegeven zich overvallen te voelen door deze beroepsgrond, omdat hij meende dat de hoogte van de legesnota niet in geschil was. Het Hof merkt hierover op dat deze grond reeds in het beroepschrift naar voren is gebracht door belanghebbende.
4.7
De feiten laten geen andere conclusie toe dan dat de aanbouw reeds (nagenoeg) was gerealiseerd op het moment dat de aanvraag werd gedaan en dat de aanbouw vergunningvrij gerealiseerd kon worden. Met betrekking tot de aanbouw is nimmer een vergunning aangevraagd. Wel is verzocht, in het kader van een eerder verleende vergunning, een revisietekening in te dienen. Op die revisietekening is balkon 3 ingetekend en in verband met dit te realiseren balkon is een omgevingsvergunning aangevraagd, waarbij de totale bouwkosten van dit balkon op € 2.000 zijn begroot.
4.8
De revisietekening diende aldus twee doelen. Ten eerste als revisietekening voor de aanbouw en ten tweede als onderbouwing van de aanvraag voor een omgevingsvergunning om balkon 3 aan te kunnen leggen. Deze omstandigheid brengt naar het oordeel van het Hof niet mee dat de heffingsambtenaar om die reden de bouwkosten van een reeds gerealiseerde, vergunningvrije aanbouw tot de bouwkosten van het project kan rekenen. De stelling dat de aanbouw een noodzakelijke voorwaarde is voor de aanleg van balkon 3, is daartoe onvoldoende. Ook een woning is een noodzakelijke voorwaarde voor de aanleg van een dakkapel. Echter, als een vergunning wordt aangevraagd om op een reeds bestaande woning een dakkapel te plaatsen, worden de bouwkosten van de reeds bestaande woning ook niet tot de totale bouwkosten gerekend. Het Hof ziet niet in waarom dat hier anders zou zijn.
4.9
Aldus heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat afgeweken dient te worden van de door belanghebbende opgegeven bouwkosten van € 2.000. Op grond van onderdeel 2.2.2.1 van de Tarieventabel bedraagt het tarief 26 promille van de bouwkosten, met een minimum van € 138,66. Op grond van onderdeel 2.4.1.2 van de Tarieventabel bestaat bij intrekking van de aanvraag aanspraak op teruggaaf van een deel van de leges. Deze teruggaaf bedraagt de helft van de op grond van onderdeel 2.2.2.1 voor de betreffende activiteit verschuldigde leges, met dien verstande dat minimaal verschuldigd is € 76,98. Het Hof zal de legesnota tot dit bedrag verminderen.
Schadevergoeding
4.1
Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van verschillende kosten, te weten de rekening van een architect ten bedrage van € 1.403,60 en huurderving tot een bedrag van € 1.500. Het Hof is van oordeel dat deze kosten niet zijn veroorzaakt door het opleggen van de onderhavige legesnota, dan wel een andere gedraging die aan de heffingsambtenaar moet worden toegerekend, zodat belanghebbendes verzoek om vergoeding van deze schade dient te worden afgewezen.
Slotsom
Het hoger beroep is gegrond.

5.Kosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden. Verder is niet gesteld of gebleken dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vermindert de legesnota tot een bedrag van € 76,98;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af; en
- gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 126 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. V.F.R. Woeltjes in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 20 augustus 2019 in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. Van Kempen.
De griffier,
(A. Vellema) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 augustus 2019
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.