ECLI:NL:GHARL:2019:6558

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
200.215.489
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst en schadevergoeding in geval van non-conformiteit van aangekochte koeien

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een biologische boer uit Frankrijk, tegen de besloten vennootschap Veehandel Kuenen B.V. De appellant heeft in eerste aanleg de ontbinding van een koopovereenkomst van 15 koeien en 3 kalveren gevorderd, omdat de aangekochte dieren niet voldeden aan de overeengekomen kwaliteitseisen. De rechtbank Gelderland heeft in eerdere vonnissen de vorderingen van [appellant] gedeeltelijk toegewezen, maar ook Kuenen in reconventie veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant]. Het hof heeft in hoger beroep de feiten vastgesteld en beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd was, en of het toepasselijke recht het Weens Koopverdrag of Nederlands recht was. Het hof concludeert dat de koopovereenkomst kan worden ontbonden vanwege wezenlijke tekortkomingen van Kuenen, en dat de vordering van [appellant] tot ontbinding terecht is. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank, verklaart de koopovereenkomst voor de 15 koeien ontbonden, en wijst de vordering in reconventie tot betaling van € 500 aan Kuenen toe. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.215.489
(zaaknummer rechtbank Gelderland 284143)
arrest van 13 augustus 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] , Frankrijk,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Veehandel Kuenen B.V.,
gevestigd te Zelhem, gemeente Bronckhorst,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: Kuenen,
advocaat: mr. W.J.Th. Bustin.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 29 juli 2015, 2 december 2015, 11 mei 2016, 7 september 2016 en 15 februari 2017 die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. van 13 april 2017;
- het herstelexploot van 1 mei 2017,
- de memorie van grieven,
- de aantekening op roldatum 3 oktober 2017 dat het recht op het nemen van een memorie van antwoord is vervallen en de om 16.17 per fax ontvangen memorie van antwoord/memorie van grieven in incidenteel appel niet meer is geaccepteerd,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft
mr. Bustin bij bericht van 11 juni 2019 een productie in het geding gebracht. Daarvan is akte verleend.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep - kort samengevat - blijkens de dagvaarding in hoger beroep de vonnissen van 2 december 2015, 11 mei 2016, 7 september 2016 en 15 februari 2017 te vernietigen en de tussen partijen gesloten overeenkomst te ontbinden, althans ontbonden te verklaren en Kuenen te veroordelen directe schade en kosten van
€ 33.854 en de schade van € 205.134 uit misgelopen omzet en de buitengerechtelijke incassokosten van € 5.250 aan [appellant] te betalen, te vermeerderen met rente en proceskosten. Bij memorie van grieven concludeert hij tot persistit, met het verzoek om het vonnis in eerste aanleg te vernietigen voor zover nadelig voor [appellant] .

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
3.1
[appellant] had een biologische boerderij in Frankrijk waar hij ook dieren hield. Het betrof schapen, varkens, melk/vleesvee en paarden. Kuenen drijft een veehandel. In november/december 2014 heeft [appellant] 15 koeien en 3 kalveren van Kuenen gekocht voor een bedrag van € 21.500.
3.2
De gekochte dieren zijn op 9 januari 2015 op transport gesteld en kwamen op 10 januari 2015 in Frankrijk aan bij de boerderij van [appellant] . Op 13 januari 2015 heeft [appellant] schriftelijk geklaagd dat de koeien niet overeenstemden met wat was overeengekomen.
3.3
Op 16 januari 2015 heeft [appellant] Kuenen per fax verzocht de koeien op te halen. Bij bericht van 17 januari 2015 heeft Kuenen geantwoord dat hij ze zou ophalen zodra dat (veterinair) mogelijk was. Daarna is tussen partijen onenigheid ontstaan en heeft [appellant] de toegang tot zijn bedrijf aan Kuenen geweigerd. Hij heeft de koopsom niet betaald.
3.4
Bij brief van 13 augustus 2015 heeft Ecocert [appellant] aangeschreven dat hij koeien had aangekocht waarvan geen bewijs voorhanden was dat zij van biologische oorsprong waren.
“Lors du contrôle du 10 juin 2015, le contrôleur a constaté l'achat, fïn d'année 2014, de 13 vaches, 2 génisses et 3 veaux de race Simmental provenant d'élevages biologiques autrichiens sans preuve de la certification biologique de ces animaux. (…) Conformément a l'article 9 du règlement n°889/2008, l'introduction de mammifères non biologiques ne peut se faire que sous certaines conditions, listées dans ce même article. Les bovins étant donc non certifiés, l'écart correspondant du catalogue de manquement au cahier des charges de l'agriculture biologique, vous a été notifié. Ceci entrainant la sanction prévue au plan de contrôle, à savoir, l'interdiction pour les animaux concernés et leur production de faire référence à l’agriculture biologique, ceux-ci doivent être déclassés dans le circuit conventionnel. De plus, les animaux concernés doivent quitter votre exploitation immédiatement, la production simultanée d'animaux en bio et en conventionnel n'étant pas autorisée dans cette configuration par le règlement européen. Si les animaux sont toujours présents 1 mois après la notification, l'atelier bovin se verra suspendre sa certification.”De biologische certificering van de boerderij zou een maand later worden ingetrokken als de niet-biologische koeien zich nog steeds op het bedrijf bevonden. De termijn is later verlengd tot 20 september 2015. Met het verlies van de certificering zou [appellant] ook zijn subsidies kwijtraken.
3.5
Op 18 augustus 2015 is Kuenen bij brief aansprakelijk gesteld voor de schade van [appellant] . Er waren volgens de brief toen nog twee mogelijkheden. De koeien werden ingeslapen en vernietigd of geslacht voor consumptie. Kuenen is nog een termijn van vier dagen gegeven om te reageren. Bij brief van 21 augustus 2015 is namens [appellant] aan Kuenen medegedeeld dat [appellant] bij gebrek aan een reactie uiterlijk maandag 24 augustus om 12.00 uur, de koeien zou laten inslapen of slachten. Kuenen heeft niet geantwoord.
3.6
Op 15 september 2015 heeft [appellant] de koeien aan een derde verkocht. De koeien zijn niet geleverd omdat er blauwtong heerste waardoor een vervoersverbod gold. De koeien zijn op de boerderij gebleven.
3.7
Op 11 februari 2016 is de boerderij op last van de Franse overheid volledig ontruimd. Dieren die niet konden worden afgevoerd, zijn doodgeschoten. De rest is elders ondergebracht. [appellant] is strafrechtelijk vervolgd en heeft een (tijdelijk) verbod om nog vee te houden.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie aanvankelijk de ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd en schadevergoeding. Hij heeft een aantal keren zijn eis gewijzigd. Tijdens de procedure heeft hij bij voorlopige voorziening een voorschot op de schadevergoeding gevorderd. Bij laatste wijziging van eis heeft hij alleen schadevergoeding wegens verzorging en misgelopen omzet gevorderd. In reconventie heeft Kuenen de koopsom gevorderd.
4.2
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 7 september 2016 de voorlopige voorziening geweigerd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het incident. Bij eindvonnis van 15 februari 2017 in conventie heeft de rechtbank Kuenen veroordeeld tot betaling van een schadebedrag van € 20.430 en € 1.194 aan buitengerechtelijke incassokosten met haar veroordeling in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot betaling van € 20.100 en van de proceskosten.

5.De beoordeling van het hoger beroep

5.1
Het hof dient ambtshalve te onderzoeken of in deze zaak met internationale aspecten ( [appellant] woont in Frankrijk, Kuenen is in Nederland gevestigd) de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is. De rechtbank heeft haar bevoegdheid aangenomen op basis van artikel 2 lid 1 van Verordening (EG) nr. 44/2001 (Brussel I) voor de vordering van [appellant] en artikel 6 Brussel I voor de tegenvordering van Kuenen. De dagvaarding in eerste aanleg is op 21 mei 2015 uitgebracht. Omdat dit na 10 januari 2015 is, moet de bevoegdheid aan de hand van Verordening (EU) 1215/2012 (Brussel Ibis) in plaats van Brussel I te worden beoordeeld (artikel 66 lid 1 van Brussel Ibis). Gelet op de artikelen 4 en 8 Brussel Ibis, die inhoudelijk overeenkomen met de artikelen 2 en 6 Brussel I, is ook het hof ten aanzien van beide vorderingen van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is daarvan kennis te nemen.
5.2
Wat het toepasselijk recht betreft, heeft [appellant] in grief 1 betoogd dat partijen niets hebben met het Weens Koopverdrag (WKV) dat de rechtbank toepasselijk heeft geacht. Het hof sluit zich aan bij de overweging van de rechtbank (rov. 7.5 vonnis 2 december 2015) dat door de keuze in de algemene voorwaarden voor Nederlands recht als toepasselijk recht op de koopovereenkomst, het WKV van toepassing is. Niet gebleken is dat de toepasselijkheid uitdrukkelijk is uitgesloten (artikel 6 WKV).
5.3
In grief 3 stelt [appellant] dat Nederlands recht van toepassing is als het WKV geen soelaas biedt in plaats van het Franse recht dat de rechtbank - bij nader inzien - dan toepasselijk heeft geoordeeld (rov. 7.5, slot, vonnis 2 december 2015 en rov. 2.23 vonnis 11 mei 2016). Behalve dat [appellant] hierbij geen belang heeft omdat de rechtbank geen Frans recht heeft toegepast, is de grief terecht voorgesteld. Op basis van artikel 4 lid 1 aanhef en onder a van Rome I is op de koopovereenkomst het recht van het land van de gewone verblijfplaats van de verkoper, Kuenen, dus Nederlands recht, van toepassing.
5.4
Evenals de rechtbank (rov. 7.11 vonnis 2 december 2015) gaat het hof ervan uit dat [appellant] 15 zuivere Simmentaler dubbeldoel koeien heeft besteld die op het moment van levering drachtig moesten zijn van een simmentaler stier. Ze zouden ongeveer vijf jaar oud moeten zijn, goed bevleesd en met goede uiers en melkgift. De koeien hoefden niet ‘bio’ te zijn, dat wil zeggen dat ze niet een gecertificeerde biologische herkomst hoefden te hebben. Naast de 15 koeien heeft [appellant] nog twee simmentaler vaarskalfjes en een stierkalf besteld. Vóór het laden wilde [appellant] een lijst met oormerken en leeftijden ontvangen en de scangegevens en paspoortlijsten. Daarnaast moest een IPR-keuring en veeartskeuring voor vertrek plaatsvinden.
5.5
[appellant] heeft gesteld dat Kuenen aan veel van de vereisten niet heeft voldaan en dat nagenoeg alle dieren in slechte staat verkeerden bij aankomst in Frankrijk. De rechtbank heeft de tekortkomingen beoordeeld. In rov. 2.16 en 2.17 van het tussenvonnis van 11 mei 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat Kuenen aan [appellant] stukken diende te verstrekken aan de hand waarvan kon worden vastgesteld of en door welke Simmentaler stier de geleverde koeien bevrucht zijn. Kuenen heeft daaraan niet voldaan wat een tekortkoming oplevert. Het drachtig zijn van een simmentaler stier heeft de rechtbank als een wezenlijk element van de overeenkomst aangemerkt omdat [appellant] met de dieren wilde fokken en raszuivere Simmentalers veel meer waard zijn, wat Kuenen wist. In rov. 2.4 van het eindvonnis van 15 februari 2017 heeft de rechtbank beslist van dat oordeel niet terug te komen. Het oordeel van de rechtbank is in hoger beroep niet bestreden. De door de rechtbank aangenomen tekortkoming kwalificeert als een wezenlijke tekortkoming op grond waarvan de koopovereenkomst kan worden ontbonden (artikel 25 jo 49 WKV). [appellant] heeft de ontbinding in hoger beroep gevorderd die dus in beginsel kan worden toegewezen. Bij de beoordeling van de eventuele andere tekortkomingen van Kuenen en de grieven daarover (de grieven 2, 11, 12 13, 14, 18) heeft [appellant] daarom geen belang.
5.6
Volgens Kuenen kan een ontbinding onder de WKV alleen schriftelijk plaatsvinden en moet dat binnen een redelijke termijn na de levering. Voor zover het in verband met de twee conclusieregel Kuenen is toegestaan om bij pleidooi dit standpunt in te nemen, strandt het betoog. Er moet een kennisgeving zijn aan de andere partij (artikel 26 WKV), maar de verklaring is vormvrij. Ook heeft [appellant] de ontbinding binnen een redelijke termijn ingeroepen. Op 16 januari 2015 hebben partijen heen en weer gemaild over de kwaliteit en gegevens van de koeien (onderdeel van de e-mailwisseling die is overgelegd bij productie 13 bij inleidende dagvaarding). De e-mail van 16 januari 2015, 20.35 uur, waarin [appellant] onder 5) schrijft dat de rekening gestuurd mag worden, maar niet betaald zal worden, en dat hij er vanuit gaat dat Kuenen de koeien binnenkort komt ophalen, moet worden opgevat als een ontbindingsverklaring of ten minste een aankondiging van een ontbindingsvordering. Buiten kijf is verder dat de ontbinding in de dagvaarding in eerste aanleg van 21 mei 2015 is gevorderd. Gelet op de tussen partijen gevoerde correspondentie over een mogelijke oplossing en over het terughalen van de koeien, de daarmee verbonden kosten en de kosten van verzorging van de koeien tijdens het verblijf in Frankrijk, heeft [appellant] de vordering binnen redelijke termijn ingesteld. De vordering is verder niet prijsgegeven. [appellant] heeft die vordering per abuis bij de laatste eiswijziging in eerste aanleg niet herhaald, zo heeft hij ter zitting bij het hof verklaard. Het hoger beroep dient ook tot herstel van fouten in eerste aanleg en de vordering tot ontbonden verklaring is weer ingesteld.
5.7
Het hof zal vanwege de wezenlijke tekortkoming de koopovereenkomst ten aanzien van de 15 koeien in conventie alsnog ontbonden verklaren. Voor de drie kalveren geldt dit niet. Ook in hoger beroep heeft [appellant] geen (voldoende) tekortkoming gesteld wat de kalveren betreft. Grief 6 faalt dus. Dit oordeel brengt voor de vordering in reconventie mee dat [appellant] (alleen) voor de kalveren moet betalen. In rov. 2.24 van het vonnis van 11 mei 2016 heeft de rechtbank de aankoopkosten voor de drie kalveren vastgesteld op € 500. Dat oordeel is in hoger beroep niet bestreden. De toewijzing van de koopsom tot een bedrag van € 20.100, zal het hof vernietigen, behalve het bedrag van € 500.
5.8
Wat de schadevordering betreft, heeft de rechtbank aan [appellant] een bedrag toegewezen van € 20.430. Dit zijn de verzorgingskosten van de koeien tussen het moment van levering en het moment dat [appellant] de koeien zou slachten (25 augustus 2015). Het omzetverlies en de schade na 25 augustus 2015 heeft de rechtbank afgewezen. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen die tot die oordelen hebben geleid (rov. 2.8 vonnis 7 september 2016 en 2.9 vonnis 15 februari 2017 voor de verzorgingskosten en 2.13 wat de gevolgschade betreft). Het hof legt dat hierna uit.
5.9
Vast staat dat [appellant] Kuenen op een bepaald moment niet meer heeft toegelaten tot zijn boerderij waardoor Kuenen de koeien niet heeft kunnen ophalen. [appellant] was daarna tegenover Kuenen verplicht om zijn schade te beperken. [appellant] heeft Kuenen vervolgens laten weten dat hij de dieren zou laten inslapen of slachten als hij niet uiterlijk 24 augustus 2015 12:00 uur van Kuenen vernam. Kuenen heeft van de dood van de koeien mogen uitgaan toen zij geen reactie gaf op dat bericht. Dat [appellant] later een andere keuze heeft gemaakt door de koeien te verkopen, kan niet aan Kuenen worden tegengeworpen. Dat geldt ook voor de uitbraak van blauwtong die de levering van de koeien onmogelijk maakte. Grief 7 strandt hier op.
5.1
Voor gebeurtenissen na 25 augustus 2015 is Kuenen dus niet aansprakelijk. Hierbij overweegt het hof ten overvloede nog dat de reden waarom [appellant] tot verwijdering van de koeien moest overgaan voor zijn rekening moet blijven. Ook de ontruiming van het bedrijf is voor zijn rekening. Er is ook daarom geen oorzakelijk verband tussen de door [appellant] gestelde gederfde omzet en de tekortkomingen van Kuenen.
5.11
De belangrijkste reden waarom [appellant] de koeien van het bedrijf moest verwijderen was omdat hij anders zijn certificering als biologisch bedrijf zou verliezen (vgl. rov. 3.4 hierboven). De brief van Ecocert kan niet anders worden gelezen. Grief 16 strandt daarop. [appellant] was bevreesd zijn subsidie kwijt te raken en moest van de koeien af.
5.12
Vast staat dat partijen niet zijn overeengekomen dat de Simmentaler koeien biologisch moesten zijn en ze waren het ook niet. In hoger beroep heeft [appellant] nog steeds niet voldoende toegelicht dat hij dát probleem met door Kuenen of de leverancier aan te leveren gegevens kon wegnemen. Het is ook niet aannemelijk. [appellant] voert in hoger beroep wel aan dat het anders zit (grief 5, 17 en 19), maar hij heeft dat niet (met stukken) toegelicht. Hierbij merkt het hof nog op dat op basis van productie 27 van [appellant] ervan moet worden uitgegaan dat de Franse autoriteiten de koeien als zuiver simmentaler hebben geregistreerd (vgl. ook rov. 2.4 vonnis 15 februari 2017). De vader en moeder van de koeien zijn bij alle koeien namelijk met code 35 geregistreerd. Onweersproken is dat code 35 voor simmentaler staat.
5.13
De ontruiming op 11 februari 2016 door het Franse Openbaar Ministerie gold voor het hele bedrijf, dus ook de schapen, varkens, paarden en andere runderen dan die van Kuenen die zich op het bedrijf bevonden. De sluiting is kennelijk (ook) op last van de DSV (het Franse departement voor dierenwelzijn) gebeurd. Hoe 18 niet-biologische runderen (al dan niet met Frans paspoort) de oorzaak kunnen zijn van een strafrechtelijk optreden dat tot sluiting van een geheel bedrijf leidt, heeft [appellant] niet toegelicht. Het ligt ook niet voor de hand. Daarentegen heeft Kuenen met krantenberichten en wat bekend is over het voormalige bedrijf van [appellant] aannemelijk gemaakt dat [appellant] al veel langer ernstige problemen had met de goede verzorging van al zijn dieren. De sluiting was volgens haar een gevolg van voortdurende verwaarlozing en overtreding van voorschriften door [appellant] . Op grond van dit alles heeft [appellant] onvoldoende gesteld om een oorzakelijk verband tussen de ontruiming en de levering van de koeien door Kuenen te kunnen aannemen. De schade wegens omzetderving heeft de rechtbank dus terecht afgewezen. De grieven 5, 17 en 19 falen.
5.14
[appellant] heeft grief 4 gericht tegen zijn proceskostenveroordeling in het incident. De grief faalt. [appellant] vorderde een voorschot van € 50.000 op een gewijzigde vordering van in totaal ongeveer € 850.000. De rechtbank heeft in het vonnis van 7 september 2016 voorlopig geoordeeld dat hoogstens een bedrag van € 20.430 zou kunnen worden toegewezen in de hoofdzaak. De provisionele eis is daarom terecht afgewezen met veroordeling van [appellant] in het incident. Dat het bedrag van € 20.430 uiteindelijk ook is toegewezen maakt geen verschil voor het eerdere oordeel in het incident.
5.15
Uit de hiervoor gegeven oordelen volgt dat aan bewijslevering door [appellant] niet wordt toegekomen.
Slotsom
5.16
Het hof zal de na eiswijziging in hoger beroep, evenals in eerste aanleg aanvankelijk gevorderde ontbonden verklaring van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst in hoger beroep toewijzen. Het hof zal de bestreden vonnissen in conventie verder bekrachtigen en het eindvonnis in reconventie vernietigen. Het hof zal in reconventie een koopsom van € 500 toewijzen, maar de proceskostenveroordeling in reconventie in stand laten. [appellant] heeft de koopsom nooit willen betalen, ook niet voor de kalveren. Kuenen moest daarvoor naar de rechter. In hoger beroep zal het hof de proceskosten compenseren. Weliswaar slaagt het hoger beroep wat de ontbinding betreft, maar het hoger beroep was nodig om de fout in de laatste eiswijziging van [appellant] uit de eerste aanleg te herstellen. Verder faalt het hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in conventie
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 29 juli 2015, 2 december 2015, 11 mei 2016, 7 september 2016 en 15 februari 2017;
verklaart de tussen partijen gesloten koopovereenkomst voor wat betreft de 15 koeien ontbonden;
in reconventie
vernietigt het dictum onder 3.7 van het vonnis van de rechtbank Gelderland, zitting Zutphen, van 15 februari 2017 en veroordeelt [appellant] tot betaling aan Kuenen van een bedrag van € 500, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 15 februari 2017 tot de dag der volledige voldoening;
bekrachtigt dat vonnis in reconventie voor het overige;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het hoger beroep zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, L.F. Wiggers-Rust en H. Manuel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2019.