ECLI:NL:GHARL:2019:6519

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
200.259.148
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in een gezin met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zes kinderen van een moeder. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, verzocht het hof om de beslissing van de kinderrechter ongedaan te maken. De kinderrechter had de kinderen onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling en had een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van drie van de kinderen. De moeder was het hier niet mee eens en voerde aan dat zij voldoende inzicht had in de situatie en dat er geen noodzaak was voor een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2019 werd duidelijk dat de situatie van de kinderen ernstig was. De moeder had vrijwillig meegewerkt aan de uithuisplaatsing van drie kinderen, maar de hulpverlening had tot nu toe onvoldoende effect gehad. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling gaven aan dat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen en dat de opvoedingsomgeving bij de moeder niet voldeed aan hun behoeften. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk waren in het belang van de kinderen, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreigingen en de onvoldoende respons van de moeder op de geboden hulpverlening.

Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de kinderrechter en wees de verzoeken van de moeder af. De beslissing benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele opvoedingsomgeving voor de kinderen, en dat de moeder niet in staat was om deze te bieden, ondanks de langdurige hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.259.148
(zaaknummer rechtbank Gelderland 347286)
beschikking van 13 augustus 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Verder is ten aanzien van de hierna nader te noemen [kind 6] als belanghebbende aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader van [kind 6] .

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 11 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 8 mei 2019;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. A.L. Witteveen van 20 juni 2018 met producties.
2.2
De hierna nader te noemen minderjarige [kind 1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger Raad voor de Kinderbescherming] verschenen. Namens de GI zijn verschenen [vertegenwoordiger GI 1] en [vertegenwoordiger GI 2] . De vader van [kind 6] is in persoon verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft zes kinderen:
- [kind 1] (verder te noemen: [kind 1] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] (verder te noemen: [kind 2] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [kind 3] (verder te noemen: [kind 3] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [kind 4] (verder te noemen: [kind 4] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [kind 5] (verder te noemen: [kind 5] ), geboren op [geboortedatum] te Apeldoorn;
- [kind 6] (verder te noemen: [kind 6] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
gezamenlijk verder te noemen: de kinderen.
3.2
De gegevens van de biologische vader van de oudste vijf kinderen zijn onbekend. De moeder heeft het gezag over de oudste vijf kinderen.
3.3
[kind 6] is erkend door de hiervoor als belanghebbende genoemde [belanghebbende] . Blijkens het uittreksel gezagsregister zijn de vader van [kind 6] en de moeder gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [kind 6] belast vanaf 4 januari 2019.
3.4
Sinds november 2018 zijn [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] uithuisgeplaatst, aanvankelijk op vrijwillige basis.

4.Waar het in deze procedure bij het hof over gaat

4.1
De kinderrechter heeft - uitvoerbaar bij voorraad - de kinderen tot 11 februari 2020 onder toezicht gesteld van de GI en aan de GI een machtiging verleend [kind 2] . [kind 3] en [kind 4] uit huis te plaatsen (bestreden beschikking). De moeder is het daarmee niet eens en verzoekt het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan te maken en als dat nodig is te bepalen dat eerst onderzoek moet plaatsvinden ( art. 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.2
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking in stand te laten.

5.De redenen voor de beslissing

Ondertoezichtstelling
5.1
In artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder BW) staat dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Uithuisplaatsing
5.2
In artikel 1:265b, eerste lid, BW staat dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De moeder stelt, dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat de inzet, interventie en expertise van een gezinsvoogd noodzakelijk zijn om de bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen weg te nemen. De moeder is van mening dat zij de ernst van de situatie ten aanzien van de omstandigheden van de kinderen voldoende inziet. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat zij vrijwillig heeft meegewerkt aan de uithuisplaatsing van [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] . De GI heeft volgens de moeder tot nu toe onvoldoende werk verricht, waardoor de ondertoezichtstelling juist niet zorgt voor een verbetering in de situatie. Er is op vrijwillige basis voldoende hulpverlening ingezet. Het sociaal wijkteam is betrokken en ondersteuning aan de moeder wordt gegeven vanuit De Passerel en Passie voor Jeugd en Gezin. Daarnaast bezoeken [kind 6] en [kind 5] sinds [datum] een medisch kinderdagverblijf. De samenwerking met de hulpverleners verloopt goed. De moeder vindt dat zij voldoende leerbaar is en het geleerde kan vasthouden. Er zijn daarom geen gronden voor een ondertoezichtstelling en daarom is zij het ook niet eens met de maatregel van de uithuisplaatsing van [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] . Zij begrijpt dat de kinderen niet van de ene op de andere dag weer thuis kunnen komen wonen, maar zij verzoekt de duur van de uithuisplaatsing in ieder geval te bekorten. Er moet een plan van aanpak worden vastgesteld, zodat duidelijk is welke doelen door haar behaald moeten worden.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [vertegenwoordiger GI 2] , als jeugdbeschermer verbonden aan de GI, meegedeeld dat de situatie door nieuwe ontwikkelingen is veranderd. Omdat er veel zorgen zijn over de kinderen heeft maandag 15 juli jongstleden een groot overleg plaatsgevonden tussen de ouders, de hulpverleners en mensen uit het netwerk van de moeder (waaronder oma en een aantal vriendinnen van de moeder). Er hebben zich de afgelopen weken ernstige escalaties voorgedaan bij de moeder thuis en de moeder informeert de hulpverlening en de verzorgers van de uithuisgeplaatste kinderen hier niet, dan wel onvoldoende over. Opmerkelijk is dat alle drie de uithuisgeplaatste kinderen seksueel grensoverschrijdend gedrag laten zien. Alle kinderen zijn gek op hun moeder en loyaal aan haar. Sinds het grote overleg logeren de jongste twee kinderen bij een vriendin van de moeder. De GI heeft naar aanleiding van het overleg besloten voor de drie kinderen die nog bij de moeder wonen ook een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing bij de kinderrechter te verzoeken.
De samenwerking met de moeder is t goed en de wil van de moeder om het goed te doen voor haar kinderen is zonder meer aanwezig volgens de jeugdbeschermer, maar desondanks zijn er steeds weer nieuwe voorvallen waarbij de belangen van de kinderen door de moeder (en de vader van [kind 6] die vaak bij de moeder aanwezig is) uit het oog worden verloren. Dat het plan van aanpak nog niet gereed is, wil niet zeggen dat de moeder niet weet waar ze aan moet werken. De hulpverlenende instanties hebben ook verschillende doelen op schrift gesteld. De moeder erkent haar eigen aandeel in de problematiek onvoldoende.
5.5
De vertegenwoordiger van de raad benadrukt dat al vele jaren intensieve hulpverlening bij de moeder is ingezet en dat dit niet tot verbetering van de situatie heeft geleid. Dat de moeder goed meewerkt aan alle hulpverlening en de hulp toch nauwelijks effect heeft gehad, duidt erop dat de moeder te weinig leerbaar is. Dat heel veel hulpverleners hard aan het werk zijn voor verbetering, maakt ook dat de moeder de oorzaak buiten zichzelf en bij de hulpverleners kan leggen, maar dat is niet terecht. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen in de opvoedingsomgeving bij de moeder. De kinderen hebben kind-eigenproblematiek en bij de moeder is onvermogen om goed te kunnen reageren op de kinderen en ze te kunnen bieden wat ze nodig hebben. Alle zes kinderen zijn beschadigd door wat ze hebben meegemaakt bij de moeder thuis. Ze zijn loyaal aan hun moeder, maar komen onvoldoende toe aan hun eigen ontwikkeling. De recente gebeurtenissen en ontwikkelingen bevestigen dat niet is te verwachten dat hulp in het vrijwillige kader voldoende verandering teweeg zal kunnen brengen. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] zijn noodzakelijk en de termijn van de uithuisplaatsing moet niet worden bekort.
5.6
Het hof verwijst naar wat de rechtbank over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] heeft overwogen in de bestreden beschikking en neemt de redenen die de rechtbank heeft gegeven om de door de raad verzochte ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing toe te wijzen na eigen onderzoek over. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
5,7 De moeder betwist niet dat bij alle kinderen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat hulpverlening noodzakelijk is. Mede in verband daarmee heeft zij op vrijwillige basis meegewerkt aan een uithuisplaatsing van [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] . Uit de stukken blijkt dat sprake is van specifieke eigen problematiek bij de kinderen. [kind 2] heeft een verstandelijke beperking, is kwetsbaar en impulsief, hij heeft veel aansturing nodig en er is hechtingsproblematiek bij hem vastgesteld. [kind 3] is ook impulsief en heeft ook veel sturing nodig. [kind 3] heeft een licht verstandelijke beperking, is in alle opzichten qua ontwikkeling nog jong voor zijn leeftijd en kan zichzelf moeilijk reguleren. Vermoedelijk is sprake van ADHD (gecombineerde type). [kind 4] is moeilijk lerend en er is ADHD bij hem vastgesteld. Hij is impulsief, snel overprikkeld, kan zich niet concentreren en kan gevaar onvoldoende inschatten. Ook ten aanzien van de drie kinderen die thans nog bij de moeder wonen worden serieuze problemen gezien. [kind 1] heeft een individueel begeleider en de jongste twee kinderen bezoeken een medisch kinderdagverblijf.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de opvoedingsomgeving bij de moeder onvoldoende tegemoet komt aan de (specifieke) behoeften van alle kinderen. Hiervan zijn tal van voorbeelden genoemd. Moeder wist vaak niet waar [kind 1] verbleef. [kind 2] werd onvoldoende gestimuleerd in zijn ontwikkeling, moest zelfstandig naar school en werd regelmatig zonder begeleiding gezien in het winkelcentrum. Ook werd door de hulpverlening geconstateerd dat de situatie voor de jongste twee kinderen niet altijd voldoende veilig is, omdat de moeder niet goed oplet wat de oudere kinderen met de jongste kinderen doen. Verder is gebleken dat het de moeder nog steeds niet lukt om huiselijk geweld, waarbij in ieder geval sprake is van zeer grof taalgebruik, in het bijzijn van de kinderen te voorkomen. De moeder is hier ook nog eens onvoldoende open over naar de hulpverleners. Daarmee stelt zij de hulpverleners onvoldoende in staat hun professionele ondersteuning hierop te richten en ten gevolge daarvan kunnen de begeleiders van de kinderen, de kinderen minder goed opvangen en begeleiden.
Gezien de uitgebreide en zware hulp en ondersteuning die de moeder de afgelopen jaren in haar gezin heeft aangeboden gekregen, is naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen met uitsluitend hulp in het vrijwillig kader voldoende kan worden weggenomen. Zeker nu het afgelopen half jaar de moeder enigszins in haar thuissituatie is ontlast door de uithuisplaatsing van drie kinderen en de moeder nog meer ondersteuning van professionele hulpverleners heeft gehad, is de opvoedingsomgeving bij de moeder desondanks zodanig slecht , dat de moeder in het belang van de kinderen zich genoodzaakt zag de afgelopen week mee te werken aan een verblijf van de jongste twee kinderen bij haar vriendin. De moeder heeft voldoende gelegenheid gehad te laten zien dat zij in staat is tot een verbetering van haar situatie met hulp in het vrijwillig kader en heeft hiervan onvoldoende kunnen profiteren. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep nog opgemerkt dat het zelfs nog valt te bezien of de verwachting gerechtvaardigd is dat de moeder in staat zal zijn binnen een voor de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbare termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer te dragen.
Het hof is dan ook van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om een ondertoezichtstelling uit te kunnen spreken.
5.8
Nu de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft erkend dat [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] in de huidige omstandigheden niet zonder meer bij haar kunnen worden teruggeplaatst, staat daarmee voldoende vast dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van deze kinderen. Gebleken is dat de GI vanwege de problematische situatie bij de moeder nog onvoldoende is toegekomen aan het opstellen van een plan van aanpak. Beschreven moet worden op welke punten de situatie van de moeder en de opvoedingsomgeving bij de moeder verbetering behoeft en vervolgens moet de moeder binnen de periode van de ondertoezichtstelling laten zien dat zij in staat is om een daadwerkelijke verbetering te bewerkstelligen. Eerst moet blijken dat de moeder een dusdanig stabiele en veilige situatie kan bieden, dat de GI het verantwoord acht tot uitbreiding van de omgangsregeling tussen de kinderen en de moeder over te gaan. Als dat goed gaat kan pas worden gedacht aan een terugplaatsing. Dit zal zonder meer een aanzienlijk periode in beslag nemen. Daarom is er voor het hof geen aanleiding om de termijn van de door de kinderrechter verleende machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten.
5.9
Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Artikel 810a lid 2 Rv spreekt van zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen, maar daaronder vallen ook zaken waarin het gaat om de uithuisplaatsing van minderjarigen.
Het hof is van oordeel dat, hoewel de moeder een voldoende concreet verzoek daartoe heeft gedaan, toewijzing van haar verzoek strijdig is met het belang van de kinderen. Uit de stukken blijkt dat de kinderen - los van hun kind-eigenproblematiek - onvoldoende toekomen aan hun eigen ontwikkeling en dat de situatie bij de moeder de afgelopen periode niet is verbeterd. Dat maakt dat een onderzoek naar de pedagogische vaardigheden van de moeder, evenals het feit dat de moeder open te staat voor alle vormen van hulpverlening en ondersteuning, niet relevant is en dat een onderzoek naar de ontwikkeling en het functioneren van de kinderen op dit moment te belastend is voor de kinderen. De kinderen zijn op dit moment vooral gebaat bij rust en continuïteit om aan hun eigen ontwikkeling te kunnen werken

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven van de moeder en moeten het primaire en subsidiaire verzoek van de moeder worden afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking in stand laten (bekrachtigen).

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 11 februari 2019;
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.H. Lieber en C.M. Schönhagen, bijgestaan door de griffier, en is op 13 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.