In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan over de vordering van de advocaat-generaal tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. De veroordeelde, geboren in 1983 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk. De voorwaarden van de voorwaardelijke straf omvatten onder andere de verplichting om medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht. De advocaat-generaal vorderde dat het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf zou gelasten, omdat de veroordeelde niet bereikbaar was voor de reclassering en daarmee de voorwaarden niet was nagekomen.
Het hof heeft vastgesteld dat de reclassering geen toezicht kon houden omdat de veroordeelde niet bereikbaar was. Alle mogelijke bronnen om de beschikbaarheid van de veroordeelde te achterhalen waren geraadpleegd, maar zonder resultaat. De reclassering concludeerde dat de veroordeelde onvoldoende had meegewerkt aan de voorwaarden. Het hof overwoog dat de verplichting om bereikbaar te zijn voor de reclassering deel uitmaakt van de verplichting om medewerking te verlenen aan het toezicht. Ondanks het feit dat de veroordeelde niet bereikbaar was, kon hem niet een zodanig verwijt worden gemaakt dat dit moest leiden tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
Uiteindelijk heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal afgewezen, met de overweging dat de veroordeelde mogelijk door de Staat der Nederlanden is uitgezet naar zijn land van herkomst, waardoor de omstandigheden van de zaak complexer werden. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechters de relevante wetgeving en de specifieke omstandigheden van de veroordeelde in overweging namen.