ECLI:NL:GHARL:2019:6432

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
21-002740-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor oplichting van kwetsbare vrouwen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1991, heeft gedurende een periode van meer dan een jaar op slinkse wijze geld afhandig gemaakt van een groot aantal, veelal kwetsbare, vrouwen. Hij deed dit door hen te misleiden met uiteenlopende leugens, waardoor zij hem telkens geld beschikbaar stelden. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Het hof oordeelde dat deze straf onvoldoende recht deed aan de ernst van de feiten, gezien het aantal slachtoffers, de hoogte van het benadelingsbedrag en de doortrapte wijze van handelen. Het hof heeft de straf bevestigd zoals door de advocaat-generaal gevorderd, en de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen opgelegd aan verschillende benadeelde partijen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van sommige benadeelde partijen niet ontvankelijk zijn, omdat er geen causaal verband was met de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002740-18
Uitspraak d.d.: 8 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 3 mei 2018 met parketnummer 18-820322-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte wegens de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden zoals door de rechtbank aan verdachte zijn opgelegd en tot een werkstraf voor de duur van honderdtachtig uren, subsidiair negentig dagen hechtenis. De advocaat generaal heeft voorts de toewijzing van de vorderingen van drie benadeelde partijen gevorderd en oplegging van schadevergoedingsmaatregelen voor vier benadeelde partijen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. F.B. Flooren, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het door verdachte ingestelde hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte, voor zover in hoger beroep van belang, wegens de feiten 1 en 2 veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, alsmede tot een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren, subsidiair negentig dagen hechtenis. De rechtbank heeft op de vorderingen van de benadeelde partijen beslist en heeft vier schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover daarvoor vatbaar, vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover in hoger beroep van belang, tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 22 februari 2016 tot 25 oktober 2016 te [plaats] , althans in Nederland, meermalen op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten één of meer geldbedragen (met een totaal van 360 euro), door
  • zich voor te doen als penningmeester en/of bestuurslid van [vereniging 1] en/of
  • aan die [slachtoffer 1] te vertellen dat hij haar contributie bij [vereniging 1] en/of [vereniging 2] ging regelen en/of
  • die [slachtoffer 1] een (vals/vervalst) betalingsbewijs te overhandigen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2013 tot 29 juni 2017 te [plaats] , althans in Nederland, meermalen op verschillende tijdstippen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 1] en/of
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3] en/of
- [benadeelde 2] en/of
- [benadeelde 3] en/of
- [benadeelde 4] en/of
- [slachtoffer 4] en/of
- [slachtoffer 5] en/of
- [benadeelde 5]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten één of meer geldbedragen (met een totaal van 29.242,10 euro), door aan voornoemde personen (in strijd met de waarheid) te vertellen dat hij, verdachte, (direct) geld nodig had
- omdat hij openstaande rekeningen moest betalen en/of
- omdat zijn portemonnee gestolen was en/of
- omdat hij een betalingsachterstand had bij de Belastingdienst en/of
- omdat hij korting kon regelen bij [bedrijf] en/of
- omdat hij een taxi moest betalen en/of - omdat hij een boete moest betalen en/of
- omdat hij ziektekosten moest betalen vanwege een SOA en/of
aan voornoemde personen te beloven dat hij de verkregen bedragen terug zou betalen, terwijl verdachte wist dat hij de bedragen niet terug kon betalen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 22 februari 2016 tot 25 oktober 2016 te [plaats] , meermalen op verschillende tijdstippen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten één of meer geldbedragen (met een totaal van 360 euro), door
  • zich voor te doen als penningmeester en/of bestuurslid van [vereniging 1] en
  • aan die [slachtoffer 1] te vertellen dat hij haar contributie bij [vereniging 1] en [vereniging 2] ging regelen en
  • die [slachtoffer 1] een vals betalingsbewijs te overhandigen;
2.
hij in de periode van 1 juni 2013 tot 29 juni 2017 te [plaats] , meermalen op verschillende tijdstippen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 1] en
- [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3] en
- [benadeelde 2] en
- [benadeelde 3] en
- [benadeelde 4] en
- [slachtoffer 4] en
- [slachtoffer 5] en
- [benadeelde 5]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten één of meer geldbedragen door aan voornoemde personen in strijd met de waarheid te vertellen dat hij, verdachte, (direct) geld nodig had - omdat hij openstaande rekeningen moest betalen en/of
- omdat zijn portemonnee gestolen was en/of
- omdat hij een betalingsachterstand had bij de Belastingdienst en/of
- omdat hij een taxi moest betalen en/of
- omdat hij een boete moest betalen en/of
- omdat hij ziektekosten moest betalen
en aan voornoemde personen te beloven dat hij de verkregen bedragen terug zou betalen, terwijl verdachte wist dat hij de bedragen niet terug kon betalen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert telkens op:
Oplichting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim een jaar van een groot aantal, veelal kwetsbare, vrouwen geld afhandig gemaakt door zijn slachtoffers uiteenlopende leugens te vertellen waardoor zij hem telkens geld beschikbaar stelden. Hij ging daarbij doortrapt te werk. Dit blijkt onder meer uit een van zijn verklaringen waarin hij aangeeft dat hij iemand om geld vroeg van wie hij wist, omdat hij daar met dat doel al enige tijd eerder naar had gevraagd, dat deze persoon een bankrekening bij de ING had. Dit maakte dat hij binnen enkele minuten over het gevraagde geld zou kunnen beschikken. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen het in hem gestelde vertrouwen iedere keer opnieuw ernstig beschaamd, maar hij heeft zijn slachtoffers ook met zowel financiële als ook psychische schade en problemen opgezadeld. Hij maakte op meedogenloze wijze misbruik van de kwetsbaarheid van zijn slachtoffers, voor de kwetsbaarheid van wie hij – naar eigen zeggen – een ‘radar’ had. Bij een aantal van zijn slachtoffers bleef hij ook terugkomen met zijn vraag om geld, waardoor hij in die gevallen die slachtoffers soms duizenden euro’s afhandig heeft gemaakt. Verdachte was slechts uit op eigen financieel gewin. Zijn standpunt dat hij vanwege een gokverslaving tot het bewezenverklaarde gedrag is gekomen maakt dit, ook als dat standpunt correct is, niet anders.
Daar komt bij dat verdachte op de terechtzitting in hoger beroep weliswaar herhaaldelijk spijt heeft betuigd over zijn handelen, maar naar het oordeel van het hof kwamen deze uitingen niet bijzonder doorleefd over. Dat was anders met de beweegreden van verdachte om in hoger beroep te gaan, waarbij verdachte aangaf dat hij vanwege de gezondheidstoestand van zijn vader eigenlijk geen tijd in de gevangenis wilde doorbrengen. Uit de voorafgaand aan de zitting overgelegde producties blijkt weliswaar dat verdachte in enige mate is begonnen met het afbetalen op de vorderingen van zijn slachtoffers, maar dat hij wacht met het accepteren van betaald werk totdat hij de strafzaak achter zich kan laten. Dat hij daarmee indirect zijn slachtoffers nogmaals dupeert doordat hij in plaats van een salaris thans is aangewezen op een bijstandsuitkering, lijkt niet tot hem door te dringen.
Het hof is met de eerste rechter en de advocaat-generaal van oordeel dat gelet op het voorgaande, bezien in onderling verband en samenhang, niet kan worden volstaan met de oplegging van uitsluitend een werkstraf naast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. De aard, omvang en ernst van het bewezen verklaarde, waaronder de hoeveelheid slachtoffers, de totale hoogte van het benadelingsbedrag, de lange periode waarin verdachte de feiten pleegde en de doortrapte wijze waarop hij dat deed, zou daarmee onvoldoende recht worden gedaan. Oplegging van de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf is passend en geboden.
Hoewel verdachte op de terechtzitting in hoger beroep heeft aangegeven dat hij inmiddels bezig is met het afbetalen van zijn schulden en dat hij zijn leven weer helemaal op de rails heeft, blijkt niet dat de behandeling die bij de AFPN is ingezet is afgerond. Integendeel, verdachte heeft verklaard dat zijn contacten met de hulpverlening zijn gestopt nadat hij in de onderhavige zaak hoger beroep had ingesteld. Ter voorkoming van recidive zal het hof aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf ook de na te melden bijzondere voorwaarden opleggen zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Deze benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.730,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 6.970,00. Verdachte, die de vordering in zoverre niet heeft betwist, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Deze benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte, die de vordering niet heeft betwist, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Deze benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.356,14. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.904,14. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.906,15, zijnde € 1.656,14 materiële schade en € 250,00 immateriële schade. Verdachte, die de vordering in zoverre niet heeft betwist, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat over de vordering van de benadeelde partij reeds door de burgerlijke rechter onherroepelijk is beslist. De vordering komt in zoverre niet voor toewijzing in aanmerking, zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Deze benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat tussen de in dit arrest bewezen verklaarde feiten en de door de benadeelde partij gestelde schade geen causaal verband bestaat. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen en zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Deze benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat over de vordering van de benadeelde partij reeds door de burgerlijke rechter onherroepelijk is beslist. De vordering komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking, zodat de vordering zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de door [benadeelde 3] geleden en door het onder 2 bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht;
  • dat de veroordeelde verplicht is om het reeds ingezette behandeltraject bij de AFPN voort te zetten, dan wel deel te nemen aan soortgelijke forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen van de behandelaar en een advies voor vervolgbehandeling die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • dat de veroordeelde verplicht is mee te (blijven) werken aan budgettering/schuldhulpverlening door een instelling voor bewindvoering, dit ter beoordeling van de reclassering;
  • dat de veroordeelde verplicht is openheid te geven aan de reclassering met betrekking tot (vrouwelijke) contacten, indien en zolang de reclassering dit nodig acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.970,00 (zesduizend negenhonderdzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.970,00 (zesduizend negenhonderdzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
69 (negenenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 november 2016.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 november 2015.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.906,14 (duizend negenhonderdzes euro en veertien cent) bestaande uit € 1.656,14 (duizend zeshonderdzesenvijftig euro en veertien cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.906,14 (duizend negenhonderdzes euro en veertien cent) bestaande uit € 1.656,14 (duizend zeshonderdzesenvijftig euro en veertien cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 19 februari 2016.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot schadevergoeding af.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. P.W.J. Sekeris, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 8 augustus 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.